ECLI:NL:CRVB:2015:1836

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2015
Publicatiedatum
10 juni 2015
Zaaknummer
14-3064 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake buitenlandbijdrage Zorgverzekeringswet en toepassing van Europese verordeningen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. Appellant, woonachtig in Spanje, ontving in 2011 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en had een geschil met het Zorginstituut Nederland over de buitenlandbijdrage die was vastgesteld op € 2.593,82. Het Zorginstituut, als rechtsopvolger van het College voor zorgverzekeringen, handhaafde zijn besluit na bezwaar. Appellant stelde dat het Zorginstituut geen kosten verschuldigd was aan Spanje, omdat hij zich niet had ingeschreven bij het INSS, maar de Raad oordeelde dat Nederland als pensioenland verantwoordelijk was voor de zorgkosten in Spanje, ongeacht de inschrijving van appellant.

De Centrale Raad van Beroep verwijst naar de Europese regelgeving, met name Verordening (EEG) nr. 1408/71 en de opvolgende Verordening (EG) nr. 883/2004. De Raad benadrukt dat artikel 28 van Vo 1408/71 dwingend is voor sociaal verzekerden en dat zij zich niet kunnen onttrekken aan de werking van deze bepaling. De Raad concludeert dat appellant, ondanks zijn inschrijving, recht had op zorg in Spanje ten laste van Nederland, en dat de verplichting om een bijdrage te betalen aan Nederland blijft bestaan, ook al worden de zorgprestaties in Spanje niet effectief verleend.

De Raad oordeelt verder dat de klacht van appellant over de keuzevrijheid van ziektekostenverzekeraars niet opgaat, aangezien de Europese regelgeving geen ruimte biedt voor een dergelijke keuze. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. De uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van griffier S. Aaliouli, en is openbaar uitgesproken op 15 april 2015.

Uitspraak

14/3064 ZVW
Datum uitspraak: 15 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 april 2014, 13/5303 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Spanje) (appellant)
Zorginstituut Nederland (Zorginstituut) als rechtsopvolger van het College voor zorgverzekeringen (Cvz)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 11 december 2013 tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg (Stb. 2013, 578) oefent het Zorginstituut de bevoegdheden uit die voorheen door Cvz werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder het Zorginstituut mede verstaan Cvz.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Zorginstituut heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2015. Appellant is niet verschenen. Het Zorginstituut heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Mulder.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 7 augustus 2013 (bestreden besluit) heeft het Zorginstituut, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit van 15 april 2013, waarbij op grond van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) de buitenlandbijdrage over 2011 is vastgesteld op € 2.593,82.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Verordening (EEG) nr. 1408/71 (Vo 1408/71) is per 1 mei 2010 ingetrokken en vervangen door Verordening (EG) nr. 883/2004 (Vo 883/2004). Dit laat het belang van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 14 oktober 2010, C-345/09, Van Delft e.a. (ECLI:EU:C:2010:610), waarin de toepassing van Vo 1408/71 aan de orde was, onverlet, aangezien de ook voor dit geding relevante bepalingen van Vo 883/2004 in wezen ongewijzigd zijn gebleven (zie ook de Conclusie van A-G Wahl in de zaak
Van der Helder en Farrington, C-321/12, punt 4).
4.2.
Appellant woont in Spanje en ontving in 2011 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW).
4.3.
De grond dat het Zorginstituut geen kosten verschuldigd is aan Spanje omdat Spanje doordat appellant zich niet heeft ingeschreven bij INSS geen risico draagt van de zorgkosten van appellant, treft geen doel. Doordat appellant ingevolge artikel 24 van Vo 883/2004 (voorheen artikel 28 Vo 1408/71) in 2011 recht op zorg in zijn woonland Spanje had ten laste van het pensioenland Nederland, was Nederland als pensioenland verantwoordelijk voor de betaling van de kosten van zorg in het woonland en mocht Nederland ingevolge artikel 69, tweede lid, van de Zvw in verbinding met artikel 30 van Vo 883/2004 (voorheen artikel 33 Vo 1408/71) een bijdrage inhouden op het pensioen van appellant. Het Hof heeft in het arrest Van Delft overwogen, dat artikel 28 van Vo 1408/71 dwingend van aard is voor de sociaal verzekerden die onder de objectieve situatie van die bepaling vallen en dat zij zich niet aan de werking van die bepaling kunnen onttrekken door zich niet overeenkomstig artikel 29 van Verordening (EEG) nr. 574/72 in te schrijven bij het bevoegde orgaan van de woonstaat. Het verzuim om zich in te schrijven kan volgens het Hof ook niet tot gevolg hebben dat deze sociaal verzekerden geen bijdrage hoeven te betalen in het pensioenland, daar zij hoe dan ook ten laste blijven van dit land aangezien zij zich niet aan de regeling van Vo 1408/71 kunnen onttrekken. De omstandigheid dat de verzekerde die zich niet inschrijft bij het bevoegde orgaan van het woonland, de betrokken verstrekkingen in dat land niet effectief kan ontvangen en dus geen kosten meebrengt die de pensioenlidstaat aan zijn woonstaat zou moeten vergoeden, doet volgens het Hof niet af aan het bestaan van het recht op die verstrekkingen en de daar tegenover staande wettelijke verplichting om aan de bevoegde organen van de lidstaat waar recht bestaat op pensioen of rente, de bijdragen te betalen die verschuldigd zijn als tegenprestatie voor het risico dat die staat draagt ingevolge de bepalingen van Vo 1408/71. Een dergelijke verplichting om een bijdrage te betalen omdat dat recht op prestaties bestaat, ook al worden die prestaties niet effectief verleend, is volgens het Hof inherent aan het door de nationale socialezekerheidsstelsels toegepaste solidariteitsbeginsel.
4.4.
Appellant heeft zich er voorts over beklaagd dat het in strijd is met de Europese regelgeving dat hij als verdragsgerechtigde niet de mogelijkheid heeft zelf een ziektekostenverzekeraar uit te zoeken. In het arrest Van Delft heeft het Hof geoordeeld dat de artikelen 28 en 28bis van Vo 1408/71 geen keuze laten om al dan niet gebruik te maken van het recht op zorg in het woonland. Hetzelfde geldt voor de corresponderende artikelen 24 en 25 in Vo 883/2004. De verdragsgerechtigde dient zich aan te sluiten bij het bevoegde orgaan van de woonplaats om in aanmerking te komen voor verstrekkingen volgens het (basis) woonlandpakket. De niet-wettelijke aanvullende verzekeringen kunnen uiteraard wel vrij worden gekozen. De daardoor ontstane ongelijke behandeling ten opzichte van in Nederland woonachtige premieplichtigen, heeft de Raad niet overduidelijk onevenredig geacht (uitspraak van 26 augustus 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ6362).
4.5.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2015.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) S. Aaliouli

MK