ECLI:NL:CRVB:2015:1836
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake buitenlandbijdrage Zorgverzekeringswet en toepassing van Europese verordeningen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. Appellant, woonachtig in Spanje, ontving in 2011 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en had een geschil met het Zorginstituut Nederland over de buitenlandbijdrage die was vastgesteld op € 2.593,82. Het Zorginstituut, als rechtsopvolger van het College voor zorgverzekeringen, handhaafde zijn besluit na bezwaar. Appellant stelde dat het Zorginstituut geen kosten verschuldigd was aan Spanje, omdat hij zich niet had ingeschreven bij het INSS, maar de Raad oordeelde dat Nederland als pensioenland verantwoordelijk was voor de zorgkosten in Spanje, ongeacht de inschrijving van appellant.
De Centrale Raad van Beroep verwijst naar de Europese regelgeving, met name Verordening (EEG) nr. 1408/71 en de opvolgende Verordening (EG) nr. 883/2004. De Raad benadrukt dat artikel 28 van Vo 1408/71 dwingend is voor sociaal verzekerden en dat zij zich niet kunnen onttrekken aan de werking van deze bepaling. De Raad concludeert dat appellant, ondanks zijn inschrijving, recht had op zorg in Spanje ten laste van Nederland, en dat de verplichting om een bijdrage te betalen aan Nederland blijft bestaan, ook al worden de zorgprestaties in Spanje niet effectief verleend.
De Raad oordeelt verder dat de klacht van appellant over de keuzevrijheid van ziektekostenverzekeraars niet opgaat, aangezien de Europese regelgeving geen ruimte biedt voor een dergelijke keuze. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. De uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van griffier S. Aaliouli, en is openbaar uitgesproken op 15 april 2015.