1.6.De minister heeft de reactie van appellant mede opgevat als bezwaarschrift tegen het besluit van 24 november 2012. Bij besluit van 25 februari 2013 (bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan heeft de minister ten grondslag gelegd dat uit het door de controleur opgemaakte rapport is gebleken dat er op het GBA-adres geen spullen van appellant zijn aangetroffen en dat op de kamer die als kamer van appellant is getoond veel spullen, waaronder wasgoed en speelgoed, lagen die toebehoorden aan de hoofdbewoner en zijn gezin.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe is overwogen dat het bezwaarschrift van 11 januari 2013 niet tijdig is ingediend.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het bezwaar door de rechtbank ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Subsidiair is betoogd dat de rechtbank ten onrechte geen veroordeling in de kosten van bezwaar heeft uitgesproken.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.Ingevolgde artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf 2000, zoals deze bepaling luidt met ingang van 10 december 2011, wordt onder thuiswonende studerende verstaan de studerende die niet een uitwonende studerende is, en wordt onder uitwonende studerende verstaan de studerende die voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5. Voorts is in dit artikel bepaald dat onder studiefinancieringstijdvak wordt verstaan een kalenderjaar of een gedeelte daarvan waarop de toekenning van studiefinanciering betrekking heeft, met dien verstande dat deze periode ten minste één kalendermaand is.
4.1.2.Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, komt voor het normbedrag voor een uitwonende studerende in aanmerking de studerende die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de studerende woont op het adres waaronder hij in de gba staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de studerende is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de gba staat of staan ingeschreven.
4.1.3.Ingevolge artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000, voor zover hier van belang, vindt de herziening - volgens het opschrift bij ‘niet voldoen aan verplichtingen artikel 1.5 door studerende’ - plaats met ingang van de datum van de laatste adreswijziging van de studerende in de gba.
4.2.1.Zoals de Raad uit andere zaken bekend is en zoals ter zitting nog door de minister is toegelicht, hanteert de minister de vaste gedragslijn dat wanneer een belanghebbende, in een geval zoals het onderhavige, een zienswijze indient naar aanleiding van het voornemen van de minister om een boete op te leggen, die zienswijze mede wordt aangemerkt als bezwaarschrift tegen de herziening, tenzij separaat tegen de herziening bezwaar is gemaakt. Deze, ook in deze zaak door de minister gevolgde, gedragslijn is in overeenstemming met de in vaste rechtspraak van de Raad neergelegde regel dat geschriften van een burger door een bestuursorgaan naar hun juridische strekking moeten worden beoordeeld.
4.2.2.Het besluit waarbij de uitwonendenbeurs van appellant is herzien is gedateerd
24 november 2012. Op 17 december 2012 heeft appellant een (voorlopige) zienswijze ingediend tegen het voornemen van de minister van 10 december 2012 om een boete op te leggen, welke zienswijze op 11 januari 2013 is aangevuld.
4.2.3.De rechtbank is er bij haar beoordeling van de ontvankelijkheid van het bezwaar van uitgegaan dat dat bezwaar was ingediend op 11 januari 2013. De rechtbank is daarmee ten onrechte voorbijgegaan aan de als (tijdig ingediend) bezwaarschrift te duiden brief van appellant van 17 december 2012, waarop de brief van 11 januari 2013 een aanvulling was. Dat betekent dat de rechtbank ten onrechte is overgegaan tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van appellant. Gelet hierop behoeft de beroepsgrond dat de rechtbank ten onrechte geen vergoeding heeft bepaald voor de in bezwaar gemaakte kosten geen bespreking.
4.2.4.Wat is overwogen in 4.3.1 tot en met 4.3.3 leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep van appellant tegen het bestreden besluit beoordelen.