ECLI:NL:CRVB:2015:1839

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juni 2015
Publicatiedatum
11 juni 2015
Zaaknummer
10-5695 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake indicatiestelling persoonlijke verzorging AWBZ

Op 3 juni 2015 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een aanvraag van appellant voor een indicatie voor persoonlijke verzorging op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Appellant, die lijdt aan verschillende medische aandoeningen, had in 2009 een aanvraag ingediend bij het CIZ. Het CIZ had appellant uit coulance geïndiceerd voor persoonlijke verzorging voor een korte periode, maar had de aanvraag voor de rest afgewezen. Dit besluit werd door de rechtbank in een eerdere uitspraak bevestigd.

In hoger beroep heeft appellant betoogd dat hij recht heeft op een indicatie voor persoonlijke verzorging, onderbouwd met medische informatie. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische adviezen van het CIZ en de behandelend reumatoloog van appellant. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het medisch advies van het CIZ zorgvuldig tot stand is gekomen en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies die daarin zijn getrokken.

De Raad heeft vastgesteld dat de klachten van appellant, hoewel ernstig, niet leiden tot de conclusie dat hij niet in staat is om voor zichzelf te zorgen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het CIZ vanaf 11 september 2009 terecht geen indicatie voor persoonlijke verzorging heeft afgegeven. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de beslissing van de rechtbank en er zijn geen proceskosten toegewezen.

Uitspraak

10.5695 AWBZ

Datum uitspraak: 3 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
29 september 2010, 10/733 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J.L.J. Duijsens, advocaat, hoger beroep ingesteld. Verder heeft mr. L.P.A. Zwijnenberg, advocaat, nadere stukken ingediend.
CIZ heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2013. Voor appellant zijn verschenen mr. Zwijnenberg en [A.], de verzorgster van appellant. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.E. Koedood.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst en CIZ in de gelegenheid gesteld om nader onderzoek te verrichten.
De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een medisch advies van 20 november 2014. CIZ heeft dit advies vergezeld van een nadere motivering ingezonden.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer van de Raad.
Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 22 april 2015. Namens appellant zijn verschenen mr. Zwijnenberg en [A.]. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Koedood.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is bekend met nefrotisch syndroom, de ziekte van Bechterew (spondylitis ankylopoetica) en met een spondylartritis.
1.2.
Op 23 juni 2009 heeft appellant op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) bij CIZ een aanvraag gedaan voor een indicatie voor de functie persoonlijke verzorging.
1.3.
Bij besluit van 11 september 2009 heeft CIZ appellant uit coulance geïndiceerd voor persoonlijke verzorging, klasse 4, voor de periode van 27 juli 2009 tot 11 september 2009, omdat CIZ de indicatiestelling niet tijdig kon afhandelen. CIZ heeft de aanvraag voor het overige afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 31 december 2009 (bestreden besluit) heeft CIZ het tegen het besluit van 11 september 2009 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft CIZ een medisch advies van W. van Bork, arts/medisch adviseur, van 16 november 2009 ten grondslag gelegd. Van Bork heeft geconcludeerd dat de beperkingen die appellant heeft betrekking hebben op de mobiliteit en niet op de persoonlijke verzorging zelf. Om de beperkingen te compenseren zijn er voorliggende voorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning beschikbaar. Op basis van de gestelde diagnose acht Van Bork het niet voorstelbaar dat appellant zich niet kan verzorgen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de door appellant in beroep overgelegde medische verklaring van zijn behandelend reumatoloog dr. M.H.W. de Bois van 18 november 2010 en het door CIZ ingewonnen nader medisch advies van Van Bork in haar oordeel betrokken.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft zich, onder verwijzing naar de door hem overgelegde medische informatie, op het standpunt gesteld dat hij in aanmerking komt voor een indicatie voor persoonlijke verzorging.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat het door het college aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde medisch advies van 16 november 2009 niet onzorgvuldig tot stand is gekomen. Voor twijfel aan de juistheid van de daarin getrokken conclusie bestaat evenmin aanleiding. Aan de medische verklaringen van de reumatoloog, waarin staat dat appellant pijnklachten in rug, heupen en nek heeft, dat hij vooral in de ochtend stijf en stram is, dat hij zeer beperkt is in zijn bewegingen en dat hij hulp nodig heeft om zijn bed uit te komen, zich aan te kleden en bij toiletbezoek, kan niet de waarde worden gehecht die appellant daaraan gehecht wenst te zien. In het nader medisch advies van Van Bork dat CIZ in beroep heeft overgelegd heeft Van Bork de door de reumatoloog geconstateerde klachten gekwalificeerd als typerend bij reuma en op inzichtelijke wijze uiteengezet dat beweging nuttig, noodzakelijk en mogelijk is. Uit het medisch advies van 20 november 2014 blijkt verder dat de reumatoloog appellant in 2011 voor revalidatie heeft verwezen naar een revalidatiearts. Deze revalidatiearts heeft gesteld dat appellant middels poliklinische revalidatie met fysiotherapie, ergotherapie en hydrotherapie zich mogelijk wat beter zou kunnen ontspannen en bewegen. Een dergelijke behandeling op grond van de Zorgverzekeringswet is voorliggend op inzet van AWBZ-zorg. Na een proefbehandeling in februari 2011 is appellant echter niet meer gezien op de polikliniek. Niet is gebleken dat appellant deze revalidatie op medische gronden heeft moeten beëindigen en dat deze revalidatie bij appellant niet tot verbetering van de ervaren klachten kon leiden. Dit betekent dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat CIZ vanaf 11 september 2009 terecht geen persoonlijke verzorging heeft geïndiceerd.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2015.
(getekend) J. Brand
(getekend) J.C. Hoogendoorn

RB