ECLI:NL:CRVB:2015:1890

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juni 2015
Publicatiedatum
15 juni 2015
Zaaknummer
14-1062 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een nieuwe aanvraag om bijstand na eerdere intrekking

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellante, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand, had eerder een aanvraag ingediend die door het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die rechtvaardigden dat de appellante opnieuw aanspraak kon maken op bijstand. De rechtbank had het beroep van de appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellante niet in staat was om aan te tonen dat er sinds de eerdere intrekking van haar bijstand relevante wijzigingen in haar omstandigheden hadden plaatsgevonden. De Raad heeft daarbij verwezen naar de financiële situatie van de appellante, die in de periode zonder bijstand betrokken was bij online gokken, wat vragen opriep over haar middelen van bestaan. De Raad heeft de gronden van de appellante in hoger beroep als een herhaling van eerdere argumenten beschouwd en heeft de motivering van de rechtbank onderschreven.

De Centrale Raad van Beroep heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagde en heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 9 juni 2015.

Uitspraak

14/1062 WWB
Datum uitspraak: 9 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
17 januari 2014, 13/3189 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Yeniasci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2015. De zaak is gevoegd behandeld met de zaak 14/5297. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Yeniasci. Het college heeft zicht laten vertegenwoordigen door mr. S. Linders. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden en verwijst tevens naar zijn uitspraak van heden in de zaak 14/5297.
1.1.
Appellante ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand. Het college heeft bij besluit van 27 juli 2012 de bijstand van appellante beëindigd en ingetrokken vanaf 26 maart 2010. De over de periode van 26 maart 2010 tot 1 maart 2012 gemaakte kosten van bijstand heeft het college van appellante teruggevorderd tot een bedrag van € 33.412,20. Bij de onder 1 genoemde uitspraak is dit besluit in rechte onaantastbaar geworden.
1.2.
Op 11 september 2012 heeft appellante zich gemeld voor het doen van een aanvraag, die het college op 19 september 2012 heeft ontvangen. Bij besluit van 5 november 2012 heeft het college de aanvraag van betrokkene met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling gesteld.
1.3.
Bij besluit van 12 april 2013 (bestreden besluit) heeft het college de aanvraag alsnog inhoudelijk beoordeeld en afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat er sprake is van een nieuwe aanvraag om bijstand na een eerdere intrekking en dat in dat geval de aanvrager aannemelijk moet maken dat er sprake is van nieuwe feiten of een relevante wijziging van de omstandigheden waardoor thans wel wordt voldaan aan de vereisten voor het recht op bijstand. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat appellante daarin niet is geslaagd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, samengevat, overwogen dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de omstandigheden, die ten tijde van de eerdere intrekking van haar uitkering golden, nadien zodanig zijn gewijzigd dat zij aanspraak kon maken op bijstand. Appellante ontving sinds 1 maart 2012 geen bijstand meer. Uit de overgelegde bankafschriften is gebleken dat appellante in juli 2012 een bedrag van € 705,- en in augustus 2012 een bedrag van € 1.580,- heeft overgemaakt in verband met online gokken. Onder deze omstandigheden was de vraag gerechtvaardigd met welke middelen appellante het online gokken financierde en in haar levensonderhoud heeft voorzien. Appellante heeft daarover geen voldoende verifieerbaar inzicht verschaft. Van een handelwijze die in strijd is met het verbod van détournement de pouvoir is volgens de rechtbank geen sprake.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen - zoals hiervoor in 2 samengevat weergegeven - waarop dat oordeel rust. De Raad voegt hier nog het volgende aan toe. In een geval waarin een nieuwe aanvraag voorligt na een eerdere beëindiging of intrekking van de bijstand of een eerdere afwijzing van een bijstandsaanvraag, ligt het op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat zich sinds die beëindiging, intrekking of afwijzing een relevante wijziging in de omstandigheden heeft voorgedaan, in die zin dat op dat latere tijdstip wel wordt voldaan aan de vereisten om voor bijstand in aanmerking te komen. Niet alleen is appellante daarin niet geslaagd, maar bovendien is gebleken dat appellante in de periode waarin zij geen bijstand meer ontving nog steeds aan het gokken was. Het college had daarom alle reden om appellante opnieuw te bevragen over haar financiële situatie sinds de beëindiging en intrekking van haar bijstand.
4.2.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2015.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD