ECLI:NL:CRVB:2015:1892

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juni 2015
Publicatiedatum
15 juni 2015
Zaaknummer
13-3268 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake Ziektewet

Op 12 juni 2015 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 15 mei 2013. Het verzoeker, vertegenwoordigd door mr. W.C. de Jonge, vroeg om herziening van de uitspraak die de rechtbank Rotterdam op 31 mei 2012 had gedaan, waarin het beroep van verzoeker tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond was verklaard. Dit besluit, genomen op 18 augustus 2011, hield in dat verzoeker met ingang van 17 mei 2011 geen recht had op een uitkering op grond van de Ziektewet.

Verzoeker stelde dat de Raad ten onrechte voorbij was gegaan aan een rapport van Instituut Psychosofia en dat dit een misslag betrof die herziening rechtvaardigde. Daarnaast werd aangevoerd dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onvoldoende gegevens had opgeleverd om nieuwe feiten naar voren te brengen. De Raad oordeelde echter dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die voldeden aan de criteria van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel stelt dat herziening alleen mogelijk is op basis van feiten die vóór de uitspraak plaatsvonden, niet bekend waren bij de indiener en die, indien ze eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid.

De Raad concludeerde dat het verzoek om herziening niet kon worden toegewezen, omdat de aangevoerde argumenten niet voldeden aan de vereisten voor herziening. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen. De uitspraak werd gedaan door Ch. van Voorst, in aanwezigheid van griffier D. van Wijk, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

13/3268 ZW
Datum uitspraak: 12 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 15 mei 2013, 12/3472
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, bij brief van 19 juni 2013 verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 15 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA0848.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2015. Verzoeker is verschenen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. Bij de uitspraak waarvan herziening is verzocht heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 mei 2012, 11/4080, bevestigd. Bij laatstgenoemde uitspraak heeft de rechtbank het door verzoeker ingestelde beroep tegen het besluit van het Uwv van
18 augustus 2011 ongegrond verklaard. Met laatstgenoemde besluit heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, zijn besluit van 16 mei 2011 gehandhaafd, waarbij is vastgesteld dat verzoeker met ingang van 17 mei 2011 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet.
2. Verzoeker heeft aangevoerd dat de Raad ten onrechte voorbij is gegaan aan het rapport van Instituut Psychosofia en dat dit een dusdanige misslag betreft dat dit een herziening rechtvaardigt. Verder is aangevoerd dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onvoldoende onderzoeksgegevens heeft voortgebracht, waardoor het voor verzoeker onmogelijk is om nieuwe feiten naar voren te brengen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verzoeker een brief van Instituut Psychosofia van 18 juli 2013 overgelegd.
3. De Raad oordeelt als volgt.
3.1.
Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:108 van de Awb kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Het bijzondere rechtsmiddel van herziening kan alleen worden toegepast indien aangelegenheden van feitelijke aard naar voren zijn gekomen. Het dient er niet toe om een hernieuwde discussie te voeren, noch om een discussie over de betreffende uitspraak te openen, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te redresseren. Slechts aangelegenheden van feitelijke aard kunnen tot herziening leiden. Zie de uitspraken van de Raad van 19 november 1998, ECLI:NL:CRVB:1998:ZB8180 en van 3 oktober 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AN7982.
3.3.
Het standpunt van verzoeker komt er op neer dat hij in het kader van deze herzieningsprocedure opnieuw de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het destijds onderwerpelijke besluit 18 augustus 2011 aan de orde wil stellen. Gelet op 3.1 en 3.2 worden in hetgeen verzoeker aan het verzoek om herziening ten grondslag heeft gelegd echter geen feiten of omstandigheden aangetroffen als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb. Ook de brief van Instituut Psychosofia bevat geen nieuwe feiten of omstandigheden.
3.4.
Gelet op het vorenstaande dient het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 15 mei 2013 te worden afgewezen. Hieruit volgt dat het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade moet worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- wijst het verzoek om herziening af;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) D. van Wijk

NK