ECLI:NL:CRVB:2015:1918

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juni 2015
Publicatiedatum
17 juni 2015
Zaaknummer
13-4508 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.H.F. de Jong, had beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Het Uwv had vastgesteld dat appellante per 11 oktober 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dit besluit was in een eerdere fase ongegrond verklaard door de rechtbank.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van appellante in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellante voerde in hoger beroep aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig was voorbereid, omdat het Uwv geen nadere medische reactie had gegeven op een rapport van haar herstelcoach. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsarts voldoende op de hoogte was van de situatie en dat de FML adequaat was opgesteld.

De Raad concludeerde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. Het hoger beroep werd afgewezen, en de Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan door C.P.J. Goorden, met M. Crum als griffier.

Uitspraak

13/4508 WIA
Datum uitspraak: 17 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
1 juli 2013, 13/172 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat, beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2015. Partijen zijn met bericht van verhindering niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 10 augustus 2012 vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is ontstaan, omdat zij met ingang van 11 oktober 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 26 november 2012 (bestreden besluit), onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de beschikbare gedingstukken geen aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep met betrekking tot de belastbaarheid van appellante. Appellante heeft ook geen medische gegevens ingebracht op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat zij op de datum in geding, 11 oktober 2012, meer medisch beperkt was voor het verrichten van arbeid dan het Uwv heeft aangenomen. Het bestreden besluit berust daarom naar het oordeel van de rechtbank op een toereikende medische grondslag. Voorts overweegt de rechtbank dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke arbeidskundige grondslag, nu de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat door het Uwv geen nadere medisch reactie is gegeven op het rapport van haar herstelcoach van 22 oktober 2012. Voorts heeft appellante gesteld dat de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheidspercentage op een onjuiste grondslag is gebaseerd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden waarop het hoger beroep berust zijn een herhaling van hetgeen door appellante in beroep is aangevoerd. De rechtbank heeft het beroep terecht ongegrond verklaard.
4.2.
De Raad ziet geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, om de door appellante gegeven reden dat het Uwv ten onrechte geen nadere medisch reactie heeft gegeven op het rapport van 22 oktober 2012 van haar herstelcoach
E. van Rookhuijzen. Op het moment dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossieronderzoek verrichtte en appellante onderzocht, was bedoeld rapport van haar herstelcoach weliswaar nog niet voorhanden, maar was de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkens zijn rapport van 5 november 2012 wel op de hoogte van het feit dat de begeleiding door bedoelde herstelcoach was beëindigd. In hoger beroep heeft die verzekeringsarts bezwaar en beroep alsnog kennis genomen van het rapport van de herstelcoach van appellante, maar de inhoud daarvan gaf hem blijkens zijn rapport van
4 november 2013 geen aanleiding om het eerder door hem ingenomen standpunt te herzien. Dit in acht genomen - alsook gelet op de andere gegevens van medische aard - bestaat er geen reden tot twijfel aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat met Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 november 2012 in voldoende mate rekening is gehouden met de bij appellante op de datum in geding bestaande beperkingen tot het verrichten van arbeid.
4.3.
Naar aanleiding van het door appellante op 25 april 2015 in hoger beroep ingezonden advies van de medisch adviseur mr. drs. J.F.G. Wolthuis van 14 januari 2014 in de achterliggende letselschadezaak heeft het Uwv gereageerd met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 april 2015. Daarin wijst die verzekeringsarts er onder meer op dat hij in de bezwaarfase - bij onder meer het licht van de gedingstukken, het geldende verzekeringsgeneeskundig protocol Whiplash associated disorder I/II en zijn eigen onderzoek - in ruime mate rekening heeft gehouden met de bij appellante op de datum in geding bestaande beperkingen als gevolg van een whiplash trauma. Voor het initiëren van een neurologisch onderzoek ziet de Raad gelet op het voorgaande dan ook geen grond. Voor het instellen van een psychiatrisch onderzoek ziet de Raad evenmin reden, mede nu appellante in ieder geval ten tijde van het onderzoek door de verzekeringsarts op 13 juli 2012 zelf te kennen gegeven dat zij geen psychische klachten had. Ook uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 november 2012 blijkt niet dat appellante ten tijde van het onderzoek door die verzekeringsarts in verband met psychische klachten onder behandeling was.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 7 november 2012 zijn de functies die door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nader aan de schatting ten grondslag zijn gelegd - gelet op de aan die functies verbonden belastende factoren en de door die arbeidskundige op bepaalde punten na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep gegeven toelichting - in medisch opzicht geschikt voor appellante.
4.5
Uit hetgeen onder 4.2 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, kan het verzoek tot veroordeling tot vergoeding van de schade niet worden toegewezen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2015.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) M. Crum

NK