ECLI:NL:CRVB:2015:1918
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.H.F. de Jong, had beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Het Uwv had vastgesteld dat appellante per 11 oktober 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dit besluit was in een eerdere fase ongegrond verklaard door de rechtbank.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van appellante in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellante voerde in hoger beroep aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig was voorbereid, omdat het Uwv geen nadere medische reactie had gegeven op een rapport van haar herstelcoach. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsarts voldoende op de hoogte was van de situatie en dat de FML adequaat was opgesteld.
De Raad concludeerde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. Het hoger beroep werd afgewezen, en de Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan door C.P.J. Goorden, met M. Crum als griffier.