ECLI:NL:CRVB:2015:2046

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juni 2015
Publicatiedatum
24 juni 2015
Zaaknummer
13-4551 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WGA-vervolguitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de beëindiging van zijn WGA-vervolguitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd bevestigd. Appellant had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar deze was beëindigd omdat hij op 1 april 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de medische en arbeidskundige grondslagen voor deze beslissing voldoende had onderbouwd. Appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn psychische en fysieke klachten waren onderschat en dat er nader onderzoek nodig was naar zijn energetische beperkingen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellant in hoger beroep een herhaling waren van wat eerder in de procedure was aangevoerd. De Raad verwees naar de uitgebreide overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de verzekeringsarts de klachten van appellant adequaat had beoordeeld. De Raad stelde vast dat er geen medische gegevens waren overgelegd die de stellingen van appellant konden onderbouwen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien de Raad de aangevallen uitspraak bevestigt.

Uitspraak

13/4551 WIA
Datum uitspraak: 17 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 juli 2013, 13/2280 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2015. Voor appellant is verschenen mr. L.C. Blok, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 21 december 2006 heeft het Uwv appellant per 10 oktober 2006 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2
Omdat die loongerelateerde WGA-uitkering eindigde op 10 april 2008 is bij besluit van
23 januari 2008 appellant per die datum een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend.
1.3
Bij besluit van 7 december 2011 heeft het Uwv de WGA-loonaanvullingsuitering wegens het bereiken van de maximum duur van die uitkering per 1 april 2012 omgezet in een
WGA-vervolguitkering. Het hiertegen ingediende bezwaar is door het Uwv bij besluit van
6 februari 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv de
WGA-vervolguitkering per 10 september 2012 beëindigd, omdat appellant op 1 april 2012 alsnog minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de beschikbare gedingstukken geen aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellant. Appellant heeft ook geen medische gegevens ingebracht op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat hij op de datum in geding meer medisch beperkt was voor het verrichten van arbeid dan het Uwv heeft aangenomen. Het bestreden besluit berust op een toereikende medische grondslag. Voor een nader medisch onderzoek is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen reden. Voorts overweegt de rechtbank dat het bestreden besluit eveneens berust op een deugdelijke arbeidskundige grondslag en verwijst daarvoor naar de uitgebrachte rapporten van de arbeidsdeskundigen.
3. In hoger beroep voert appellant aan dat de bij hem bestaande beperkingen als gevolg van psychische klachten en fysieke klachten zijn onderschat. Voorts dient nader onderzocht te worden waarom de energetische beperking niet leidt tot een urenbeperking.
4. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
5. De Raad oordeelt als volgt.
5.1
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is een herhaling van hetgeen door hem in beroep naar voren is gebracht. De rechtbank heeft het beroep terecht ongegrond verklaard.
5.2.
Vooreerst verwijst de Raad voor zijn oordeel naar de in de aangevallen uitspraak weergegeven uitgebreide overwegingen van de rechtbank. De rechtbank oordeelt terecht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de psychische klachten en fysieke klachten van appellant alsook de informatie uit de behandelend sector in voldoende mate bij zijn beoordeling heeft betrokken. De Raad verwijst hierbij nog naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 juni 2012 en 23 november 2012. Die verzekeringsarts komt in laatstgenoemd rapport na bestudering van de gedingstukken en een gesprek met appellant tot de volgende conclusie.
“Rekening houdend met het bovenstaande is belanghebbende, onveranderd, geschikt te achten voor niet te stresserend en fysiek niet te zwaar werk. Er is een lichte energetische beperking, maar niet dusdanig dat hiervoor een uren beperking te stellen is. Verder speelt er geen verminderde beschikbaarheid en zijn er geen preventieve aspecten. De FML dd 26 april 2012 is ongewijzigd aan te houden”
In hetgeen appellant op het medische vlak naar voren heeft gebracht, ziet de Raad met de rechtbank dan ook geen aanwijzingen voor het oordeel dat het Uwv - ook wat betreft het aantal uren dat appellant zou kunnen werken - verdergaande beperkingen had moeten aannemen dan vermeld in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 26 april 2012 (FML). Zoals de rechtbank terecht opmerkt, heeft appellant zijn stellingen ook niet met medische stukken onderbouwd. De Raad wijst er hierbij op dat voor het twijfel zaaien aan de juistheid van een gegeven medische beoordeling of het aannemelijk maken dat een gegeven medische beoordeling inhoudelijk onjuist is in beginsel een rapport van een regulier medicus noodzakelijk is. Appellant heeft een dergelijk rapport ook in hoger beroep niet overgelegd.
5.3
Uitgaande van de juistheid van de opgestelde FML, wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat de functies die door de arbeidsdeskundige in zijn door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderschreven rapport van 22 mei 2012 aan de schatting ten grondslag zijn gelegd - gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren en de door de arbeidskundige na overleg met de verzekeringsarts gegeven toelichting - in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
6. Gezien hetgeen is overwogen onder 5.1 tot en met 5.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat een aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2015.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) M. Crum

NK