ECLI:NL:CRVB:2015:2046
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WGA-vervolguitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de beëindiging van zijn WGA-vervolguitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd bevestigd. Appellant had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar deze was beëindigd omdat hij op 1 april 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de medische en arbeidskundige grondslagen voor deze beslissing voldoende had onderbouwd. Appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn psychische en fysieke klachten waren onderschat en dat er nader onderzoek nodig was naar zijn energetische beperkingen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellant in hoger beroep een herhaling waren van wat eerder in de procedure was aangevoerd. De Raad verwees naar de uitgebreide overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de verzekeringsarts de klachten van appellant adequaat had beoordeeld. De Raad stelde vast dat er geen medische gegevens waren overgelegd die de stellingen van appellant konden onderbouwen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien de Raad de aangevallen uitspraak bevestigt.