ECLI:NL:CRVB:2015:2060

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juni 2015
Publicatiedatum
25 juni 2015
Zaaknummer
13-5664 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van medische beoordeling en geschiktheid voor maatgevende arbeid

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die eerder een WAO-uitkering ontving. Appellant, die als productiemedewerker werkte, is sinds 16 juli 2003 uitgevallen met psychische klachten. Het Uwv heeft hem in 2004 een WAO-uitkering toegekend, maar heeft deze in 2011 ingetrokken, omdat appellant geschikt werd geacht voor zijn maatgevende arbeid als snij tufter. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. In 2012 meldde appellant zich ziek vanuit een uitkeringssituatie op basis van de Werkloosheidswet, waarna het Uwv hem geen WAO-uitkering toekende. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, wat appellant deed besluiten om in hoger beroep te gaan.

Tijdens de zitting op 30 maart 2015 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. Hij voerde aan dat zijn medische beperkingen zijn onderschat en dat de informatie van zijn psychiater, die betrekking heeft op een opname in Turkije, ten onrechte niet is meegenomen in de beoordeling. Het Uwv heeft echter gesteld dat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor de maatgevende arbeid.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling van het Uwv deugdelijke grondslagen had en dat er geen aanwijzingen waren dat de beperkingen van appellant niet correct waren vastgelegd. De Raad concludeerde dat appellant op 5 januari 2012 niet arbeidsongeschikt was en dat er geen recht op heropening van de WAO-uitkering bestond. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met D.J. van der Vos als voorzitter.

Uitspraak

13/5664 WAO
Datum uitspraak: 22 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 25 september 2013, 13/3326 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Nadien heeft appellant een nader stuk overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. R. Küçükünal, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is voor zijn werk als productiemedewerker afdeling tuft op 16 juli 2003 uitgevallen met psychische klachten. Het Uwv heeft hem met ingang van 14 juli 2004 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 12 oktober 2011 heeft het Uwv de uitkering van appellant met ingang van 13 december 2011 ingetrokken onder de overweging dat appellant, rekening houdend met zijn beperkingen, geschikt wordt geacht voor de maatgevende arbeid, zijnde snij tufter. Bij besluit van
30 januari 2012 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 12 oktober 2011 ongegrond verklaard, onder verwijzing naar rapporten van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep en zijn arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De beperkingen van appellant op 13 december 2011 voor het verrichten van arbeid zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 januari 2012. Tegen het besluit van 30 januari 2012 zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Appellant heeft zich op 5 januari 2012 vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet ziek gemeld met psychische klachten.
1.3.
Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 12 november 2012 appellant met ingang van 5 januari 2012 geen WAO-uitkering toegekend, onder de overweging dat op die datum de FML van 18 januari 2012 ongewijzigd van kracht was.
1.4.
Bij besluit van 16 mei 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 12 november 2012 ongegrond verklaard, onder verwijzing naar een rapport van
29 april 2013 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Er is geen grond voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het door de verzekeringsartsen verrichte onderzoek. Die artsen hebben de medische informatie, waaronder de informatie van psychiater D. Ekmen over de opname van appellant van 5 november 2012 tot 12 januari 2013 in het psychiatrisch ziekenhuis Boylam in Turkije, kenbaar bij hun beoordeling betrokken en hun bevindingen en conclusies op inzichtelijke en plausibele wijze gemotiveerd. Gelet op de beschikbare medische informatie en hetgeen appellant daarover heeft aangevoerd is er geen reden voor de aanname dat in de FML van 18 januari 2012 appellants beperkingen op 5 januari 2012 zijn onderschat. Uit de door appellant genoemde omstandigheden volgt niet dat appellant ongeschikt is voor de maatgevende arbeid.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep opnieuw aangevoerd dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. De informatie van psychiater D. Ekmen over zijn psychische problemen, die zijn beschreven bij gelegenheid van een opname van appellant in een psychiatrisch ziekenhuis in Turkije, zijn ten onrechte buiten beschouwing gelaten. De maatgevende arbeid is, gelet op de woon-werkafstand naar beschikbare arbeid, medisch ongeschikt voor appellant vanwege beperkingen voor zitten en het vasthouden van de aandacht. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat het Uwv niet toereikend heeft onderzocht of het werk van snij tufter voorhanden is.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Hetgeen is overwogen onder 1.1 over het besluit van 30 januari 2012 rechtvaardigt de conclusie dat er in rechte van moet worden uitgegaan dat appellant op 13 december 2011 in medisch opzicht in staat was de maatgevende arbeid van snij tufter te verrichten en dat die arbeid beschikbaar was.
4.2.
In het verweerschrift in hoger beroep heeft het Uwv gesteld dat met ingang van 5 januari 2012 geen uitkering is toegekend op grond van artikel 47 van de WAO. Beoordeeld moet worden of het Uwv zich in het bestreden besluit op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat appellant op 5 januari 2012, dus ruim drie weken na de in rechte onaantastbaar geworden beëindiging met ingang van 13 december 2011 van appellants WAO-uitkering, op verzekeringsgeneeskundige gronden in staat moet worden geacht de maatgevende arbeid van snij tufter te verrichten en dat de beschikbaarheid van die arbeid op die datum een zekere realiteitswaarde heeft.
4.3.1.
Het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag is juist. De medische beoordeling van de in geding zijnde schatting heeft op een juiste en zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan het oordeel van de rechtbank over het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid op de datum in geding juist zijn vastgelegd in de FML van 18 januari 2012. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat de door appellant overgelegde informatie van het psychiatrisch ziekenhuis in Turkije, welke informatie betrekking heeft op een opname van appellant in de periode van 5 november 2012 tot 12 januari 2013, ziet op ontwikkelingen in de gezondheidstoestand van appellant die zich hebben voorgedaan na de hier te beoordelen datum, 5 januari 2012. Uit die informatie zijn geen ter zake doende gegevens te ontlenen met betrekking tot zijn gezondheidstoestand op de laatstvermelde datum. Ook in hoger beroep heeft appellant geen medische informatie overgelegd die aannemelijk maakt dat zijn gezondheidssituatie tussen 13 december 2011 en de datum in geding is verslechterd.
4.3.2.
Uitgaande van een juiste weergave van appellants beperkingen in de FML heeft het Uwv terecht de maatgevende arbeid in medisch opzicht niet ongeschikt geacht voor appellant.
4.4.
Naar aanleiding van de beroepsgrond dat het Uwv niet toereikend heeft onderzocht of de maatgevende arbeid voorhanden is, overweegt de Raad dat appellant met het daartoe door hem gevoerde betoog niet aannemelijk heeft gemaakt dat de beschikbaarheid van de maatgevende arbeid op de datum in geding onvoldoende realiteitswaarde had, terwijl er in rechte van moet worden uitgegaan dat ruim drie weken eerder de maatgevende arbeid nog voorhanden was. Evenmin heeft appellant in hoger beroep anderszins informatie overgelegd die de Raad doet twijfelen aan die realiteitswaarde.
4.5.
Hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 leidt de Raad tot het oordeel dat appellant op 5 januari 2012 niet weer arbeidsongeschikt is geworden als bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de WAO. Er bestaat op die datum geen aanspraak op heropening van de
WAO-uitkering. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en C.P.J. Goorden en
P.H. Banda als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) P. Uijtdewillegen
JvC