ECLI:NL:CRVB:2015:2073

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2015
Publicatiedatum
26 juni 2015
Zaaknummer
14-1460 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van medische grondslag en zorgvuldigheid van onderzoek

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die op 22 september 2010 wegens psychische klachten uitviel als montagemedewerker in WSW-verband. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 17 december 2012 vastgesteld dat appellant per 19 september 2012 weer geschikt was voor zijn werkzaamheden, en heeft zijn aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen. Dit besluit werd in bezwaar door de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige bevestigd, waarna het Uwv op 14 mei 2013 het bezwaar ongegrond verklaarde.

De rechtbank Amsterdam heeft in haar uitspraak van 4 februari 2014 de conclusies van de verzekeringsartsen onderschreven en het beroep van appellant ongegrond verklaard. Appellant heeft in hoger beroep enkel de medische grondslag van het bestreden besluit bestreden, met name zijn psychische beperkingen. De Centrale Raad van Beroep heeft het onderzoek ter zitting op 8 mei 2015 gehouden, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. W.H. Boomstra, en het Uwv door A. Anandbahadoer.

De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de verzekeringsartsen van het Uwv een zorgvuldig en diepgaand onderzoek hebben uitgevoerd. Alle relevante medische informatie van de behandelaars van appellant is in de beoordeling betrokken. Appellant is er niet in geslaagd om aan te tonen dat de verzekeringsartsen belangrijke beperkingen hebben gemist of onvoldoende hebben erkend. De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd, en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

14/1460 WIA
Datum uitspraak: 19 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
4 februari 2014, 13/3259 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.H. Boomstra, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een reactie ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2015. Voor appellant is verschenen mr. Boomstra. Het Uwv was vertegenwoordigd door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 22 september 2010 wegens klachten van psychische aard uitgevallen voor zijn werkzaamheden als montagemedewerker in WSW-verband.
1.2.
Met inachtneming van de resultaten van verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, heeft het Uwv bij besluit van 17 december 2012 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 19 september 2012 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Dat besluit berust op de overweging dat hij per laatstgenoemde datum weer geschikt is te achten voor het door hem laatstelijk bij de eigen werkgever verrichte werk en in verband daarmee niet arbeidsongeschikt is in de zin van de Wet WIA.
1.3.
In bezwaar hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zich kunnen verenigen met het oordeel van hun collega’s in de primaire fase, waarna het Uwv bij besluit van 14 mei 2013 (bestreden besluit) het door appellant tegen het besluit van 17 december 2012 gemaakte bezwaar ongegrond heeft verklaard.
2.1.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, samengevat weergegeven, overwogen dat zij geen aanknopingspunten ziet om de conclusies van de verzekeringsartsen onjuist te achten. De door appellant overgelegde medische rapporten zijn door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep meegenomen in hun beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gesteld dat met de informatie van de behandelend sector geen nieuwe medische feiten zijn gevonden die relevant zijn voor wijziging van de al bestaande beperkingen op de datum in geding. Met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is naar het oordeel van de rechtbank blijk gegeven van een voldoende zorgvuldig onderzoek. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de medische grondslag als deugdelijk kan worden bestempeld.
2.2.
Ook heeft de rechtbank zich kunnen stellen achter het oordeel van de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat appellant, gegeven de voor hem in aanmerking genomen medische beperkingen, op de datum in geding weer in staat was tot het verrichten van de eigen werkzaamheden.
2.3.
De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Gelet op wat appellant in hoger beroep bij beroepschrift en ter zitting heeft aangevoerd, bestrijdt hij in hoger beroep alleen nog de medische grondslag van het bestreden besluit. Het gaat hem daarbij voorts nog slechts om zijn beperkingen op psychisch gebied. Hij kan zich niet verenigen met de weging door de verzekeringsartsen van het Uwv van zijn psychische belastbaarheid.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
In wat appellant heeft aangevoerd, ziet de Raad geen aanknopingspunten om het oordeel waartoe de rechtbank is gekomen betreffende de medische grondslag van het bestreden besluit, voor onjuist te houden. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben een voldoende diepgaand en ook anderszins voldoende zorgvuldig onderzoek ingesteld. Naast de resultaten van eigen medisch onderzoek, is alle beschikbare informatie van de behandelaars van appellant in de beoordeling betrokken. Appellant is ook in hoger beroep niet erin geslaagd om aan de hand van op de datum in geding betrekking hebbende objectief-medische gegevens aannemelijk te maken dat dit op onjuiste wijze of in onvoldoende mate is gebeurd. Appellant heeft niet kunnen concretiseren welke beperkingen door de verzekeringsartsen zouden zijn gemist of onvoldoende zouden zijn gehonoreerd.
4.3.
De Raad stelt zich achter de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 23 juni 2014 op de namens appellant in hoger beroep nader ingezonden informatie van zijn huisarts en behandelend psycholoog van respectievelijk mei 2014 en september 2013. Die reactie komt erop neer dat, mede in aanmerking genomen de eerdere informatie van die beide behandelaars van januari 2013, zijnde enkele maanden na de datum in geding, de nadere informatie niet noopt tot bijstelling van de medische beoordeling met betrekking tot de datum in geding. Voor zover uit de nadere informatie naar voren zou komen dat na die datum bij appellant sprake zou zijn van een verslechtering van zijn gezondheidssituatie, kan hij zich, naar ook door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is opgemerkt, opnieuw wenden tot het Uwv. Voor het onderhavige geding dient een dergelijke verslechtering buiten beschouwing te blijven.
4.4.
Ten slotte overweegt de Raad dat hij zich ook kan vinden in de vaststelling van de gemachtigde van het Uwv ter zitting dat de namens appellant in het geding gebrachte informatie van de aan Buurtzorg verbonden psychiater M. van Herrewaarden, voor dit geding evenmin van belang is, nu die informatie naar datum noch inhoud betrekking heeft op de in dit geding ter beoordeling voorliggende datum 19 september 2012.
4.5.
Uit het overwogene onder 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten van appellant bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.E. Bakker en
W.D.M. van Diepenbeek als leden, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2015.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) K. de Jong

HD