ECLI:NL:CRVB:2015:2076

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juni 2015
Publicatiedatum
26 juni 2015
Zaaknummer
13-6242 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die als toezichthouder parkeergarage werkte, had zich op 27 oktober 2009 arbeidsongeschikt gemeld wegens psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant met ingang van 23 oktober 2012 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd door de rechtbank bevestigd, waarop appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad oordeelde dat er geen reden was om het oordeel van de rechtbank niet te volgen. De Raad vond dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapporten van de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd waren. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens ingediend die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het bestreden besluit op een juiste arbeidskundige grondslag berustte en dat de geselecteerde voorbeeldfuncties passend waren voor appellant.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 12 juni 2015, zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

13/6242 WIA
Datum uitspraak: 12 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 oktober 2013, 13/319 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend:
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2015. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.K. Dekker.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als toezichthouder parkeergarage voor 36 uur per week. Op 27 oktober 2009 heeft hij zich voor dit werk arbeidsongeschikt gemeld wegens psychische klachten.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 3 september 2012 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 23 oktober 2012 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij op die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 29 november 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard, onder verwijzing naar een verzekeringsgeneeskundig rapport van 13 november 2012 en een arbeidskundig rapport van 29 november 2012.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in wat appellant heeft aangevoerd onvoldoende aanleiding gevonden voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en aan de conclusies van de verzekeringsgeneeskundige rapporten die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beschikbare medische informatie in zijn beoordeling heeft betrokken en dat appellant in beroep geen medische informatie heeft overgelegd waaruit volgt dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te oordelen dat de beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid op
23 oktober 2012, de datum in geding, niet juist zijn vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 augustus 2012. De rechtbank heeft evenmin grond gezien voor het oordeel dat het Uwv niet op het rapport van 29 november 2012 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft mogen afgaan. De arbeidskundige bezwaar en beroep heeft één van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde voorbeeldfuncties laten vervallen en de passendheid van de andere functies aanvullend gemotiveerd. Ook heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op 27 november 2012 en 29 november 2012 overleg gehad met de verzekeringsarts bezwaar en beroep waarna deze te kennen heeft gegeven de geselecteerde voorbeeldfuncties medisch passend voor appellant te achten. De mate van arbeidsongeschiktheid is ongewijzigd vastgesteld op 17,68%.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant, samengevat, gesteld dat hij in aanmerking moet worden gebracht voor een WIA-uitkering, omdat hij nog steeds ziek is. Daartoe heeft hij gewezen op de door hem eerder in de procedure overgelegde stukken aan het Uwv waaruit blijkt dat hij sinds 2005 ziek is.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hoger beroepsgronden vormen in essentie een herhaling van de gronden die appellant bij de rechtbank al naar voren heeft gebracht.
4.2.
Er is geen reden om het oordeel van de rechtbank niet te volgen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek naar de beperkingen van appellant zorgvuldig is verricht. Wat de rechtbank daarover in de aangevallen uitspraak heeft overwogen onderschrijft de Raad ten volle. De verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht en appellant psychisch onderzocht. Hij heeft appellant substantieel beperkt geacht in onder meer persoonlijk en sociaal functioneren en deze beperkingen vastgelegd in de FML van
15 augustus 2012. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd, is aanwezig geweest bij de hoorzitting en heeft nadere, van appellant verkregen, gegevens van de behandelend sector bij het onderzoek betrokken. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat de beperkingen niet goed zijn weergegeven in FML. De rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 november 2012 en 26 maart 2013, gelezen in hun onderlinge samenhang, bevatten een inzichtelijk gemotiveerde en toereikende verzekeringsgeneeskundige reactie op wat door appellant in bezwaar en in beroep in eerste aanleg naar voren is gebracht. In hoger beroep zijn geen medische gegevens naar voren gebracht die aanleiding zouden kunnen geven het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de beperkingen en mogelijkheden van appellant voor het verrichten van arbeid op de datum in geding niet te volgen.
4.3.
Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een juiste arbeidskundige grondslag. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op grond van dossierstudie en na raadpleging van het CBBS in overeenstemming met artikel 9 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten voorbeeldfuncties geselecteerd. Op afdoende wijze is gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde voorbeeldfuncties de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport te kennen gegeven dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep extra aandacht moet geven aan de beperking in het persoonlijk functioneren van appellant, inhoudende dat appellant is aangewezen op werk dat onder rechtstreeks toezicht (veelvuldig feedback) en/of onder intensieve begeleiding wordt uitgevoerd. Door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is daaraan uitvoering gegeven in onderdeel C van het arbeidskundig rapport van 29 november 2012 en in het overleg dat is gevoerd tussen een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en een verzekeringsarts bezwaar en beroep op 27 en 29 november 2012. Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat voor appellant met ingang van 23 oktober 2012 geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering.
4.4.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.2 en 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2015.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) W. de Braal
JvC