ECLI:NL:CRVB:2015:2077

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juni 2015
Publicatiedatum
26 juni 2015
Zaaknummer
13-6706 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juni 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had eerder bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 december 2012, waarin werd vastgesteld dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant stelde in hoger beroep dat onvoldoende rekening was gehouden met de bijwerkingen van zijn medicatie en dat hij niet in staat was om acht uur per dag te werken. Hij betwistte de geschiktheid van de functies die aan de schatting ten grondslag lagen.

De Raad oordeelde dat de gronden van het hoger beroep in wezen een herhaling waren van de eerder aangevoerde argumenten. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag lag, zorgvuldig was. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had dossieronderzoek gedaan en appellant gezien tijdens de hoorzitting. De Raad concludeerde dat er geen medische argumenten waren om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts. De rechtbank had ook terecht opgemerkt dat de FML van 4 oktober 2012 in voldoende mate rekening hield met de beperkingen van appellant.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv op goede gronden had aangenomen dat appellant op de datum in geding voor minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/6706 WIA
Datum uitspraak: 17 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 november 2013, 13/2466 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Besli, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 5 december 2012 vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is ontstaan, omdat hij met ingang van 29 november 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 5 april 2013 (bestreden besluit ), onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek zorgvuldig te achten. Het enkele feit dat geen actuele informatie bij de behandelend sector is opgevraagd, doet daaraan gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 oktober 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BK1435) niet af. Naar het oordeel van de rechtbank berust het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag en bestaat er geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 oktober 2012. Appellant heeft ook geen medische gegevens overgelegd waaruit blijkt dat hij op de in geding zijnde datum meer of anderszins beperkt was dan door de verzekeringsartsen in die FML is omschreven. De rechtbank is voorts van oordeel dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies wat betreft de daaraan verbonden belasting aansluiten op de beperkingen van appellant. De beheersing van de Nederlandse taal moet worden beschouwd als een algemeen gebruikelijke bekwaamheid die binnen zes maanden kan worden verworven. Dit bezien bij licht van het opleidingsniveau van de functies kan appellant niet worden gevolgd in zijn stelling dat hij de functies niet kan vervullen omdat hij de Nederlandse taal niet goed beheerst. Nu appellant binnen een maand in zijn proeftijd bij zijn laatste werkgever is ontslagen, omdat hij niet aan de gestelde eisen bleek te voldoen is, gelet op de geldende rechtspraak op dit punt, naar het oordeel van de rechtbank zijn voorlaatste werk als algemeen medewerker/bedrijfsleider bij restaurant Casa Pino terecht als maatman aangemerkt.
3.1.
In hoger beroep stelt appellant zich op het standpunt dat bij het opstellen van de FML onvoldoende rekening is gehouden met de bijwerkingen van de medicatie die hij gebruikt. Appellant acht zich gelet op die bijwerkingen in combinatie met zijn geestelijke klachten en rug-, long en maagklachten niet in staat acht uren per dag te werken. Ten onrechte is er in de FML geen urenbeperking gesteld. Ook wat betreft het vasthouden en verdelen van aandacht alsook het herinneren hadden in de FML beperkingen moeten worden opgenomen. Als gevolg van zijn kortademigheid kan appellant niet reiken en buigen. Uitgaande van een op deze punten aangepaste FML zijn de voorgehouden functies niet geschikt.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De gronden waarop het hoger beroep berust, zijn in de kern een herhaling van hetgeen appellant reeds in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft het beroep van appellant terecht ongegrond verklaard.
4.2.
Terecht is de rechtbank van oordeel dat hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanknopingspunten bevat voor het oordeel dat het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft blijkens zijn rapport 7 maart 2013 dossieronderzoek gedaan en heeft appellant gezien bij de hoorzitting. Op grond van die gegevens, onder meer ook afkomstig van de huisarts van appellant, zijn er naar het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen medische argumenten om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts, vervat in zijn rapport van 26 oktober 2012 en in de FML. In zijn rapporten van 28 mei 2013 en 7 februari 2014 beargumenteert de verzekeringsarts bezwaar en beroep nogmaals uitdrukkelijk dat met beperkingen als gevolg de bijwerkingen van de medicatie in de FML in voldoende mate rekening is gehouden. Voor beperkingen op het gebied het vasthouden en verdelen dan aandacht alsook het herinneren, bestaat naar zijn oordeel geen grond. Hij komt in die rapporten voorts tot de conclusie dat mede gelet op het dagritme van appellant er geen reden is tot het aannemen van een urenbeperking. Wat de longklachten van appellant betreft ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden om op grond daarvan beperkingen aan te nemen. De bronchiale hyperactiviteit had uitsluitend betrekking op het werken met autolak en appellant ervoer die bronchiale hyperactiviteit ook niet als een beperking. De verzekeringsarts wijst er daarbij terecht op dat appellant met die klachten ook heeft getracht zijn autoschadebedrijf voort te zetten. Dit oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd. Mede nu appellant zijn standpunt met geen enkel medisch gegeven onderbouwt, bestaat er geen reden te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat met de FML van 4 oktober 2012 in voldoende mate rekening is gehouden met de als gevolg van de fysieke en psychische klachten van appellant bij hem op de datum in geding bestaande beperkingen voor het verrichten van arbeid. De rechtbank wijst er daarbij terecht op dat ook in verband met het medicijngebruik van appellant er door de verzekeringsartsen veiligheidshalve beperkingen in de FML zijn opgenomen op het punt van direct gevaar opleverende situaties en professioneel autorijden.
4.3.
Naar aanleiding van hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd heeft het Uwv gereageerd met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 februari 2014. Daarin is over de bijwerkingen van de medicatie nogmaals vermeld dat door de verzekeringsarts in verband met het medicijngebruik de hiervoor vermelde beperkingen heeft aangenomen wat betreft het persoonlijk risico. Die verzekeringsarts merkt voorts op dat beperkingen op het gebied van het vasthouden respectievelijk verdelen van aandacht slechts worden aangenomen bij ernstige aandoeningen zoals een ernstige depressie of dementie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep verwijst met betrekking tot het niet aanwezig zijn van een indicatie voor een urenbeperking en de gevolgen van de bronchiale hyperactiviteit terecht op hetgeen daarover is opgemerkt in eerdere - onder meer de hiervoor aangehaalde - rapporten van verzekeringsgeneeskundige aard.
Mede gelet daarop ziet de Raad geen aanleiding om appellant te volgen in zijn standpunt dat verdergaande beperkingen in de FML dienen te worden aangenomen.
4.4.
De rechtbank komt terecht tot het oordeel dat uitgaande van de juistheid van de FML de voorbeeldfuncties die door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv in zijn rapport van 28 maart 2013 aan de schatting ten grondslag zijn gelegd - gelet op de in die functies voorkomende belasting - ook in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in bedoeld rapport daarbij inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd - op bepaalde punten na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep - waarom appellant de werkzaamheden verbonden werkzaamheden ook bij het licht van de voorkomende signaleringen kan verrichten.
4.5.
De rechtbank kan worden gevolgd in haar oordeel dat het Uwv op goede gronden heeft aangenomen dat appellant op de datum in geding voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is te achten.
5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2015.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) M. Crum

NK