ECLI:NL:CRVB:2015:2077
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juni 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had eerder bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 december 2012, waarin werd vastgesteld dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant stelde in hoger beroep dat onvoldoende rekening was gehouden met de bijwerkingen van zijn medicatie en dat hij niet in staat was om acht uur per dag te werken. Hij betwistte de geschiktheid van de functies die aan de schatting ten grondslag lagen.
De Raad oordeelde dat de gronden van het hoger beroep in wezen een herhaling waren van de eerder aangevoerde argumenten. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag lag, zorgvuldig was. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had dossieronderzoek gedaan en appellant gezien tijdens de hoorzitting. De Raad concludeerde dat er geen medische argumenten waren om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts. De rechtbank had ook terecht opgemerkt dat de FML van 4 oktober 2012 in voldoende mate rekening hield met de beperkingen van appellant.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv op goede gronden had aangenomen dat appellant op de datum in geding voor minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.