ECLI:NL:CRVB:2015:2084

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juni 2015
Publicatiedatum
26 juni 2015
Zaaknummer
14-518 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na medisch onderzoek en beoordeling van belastbaarheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellante, die sinds 7 mei 2010 met knieklachten en psychische klachten uitgevallen was voor haar werk, had een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante met ingang van 13 februari 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en had haar aanvraag afgewezen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.

De Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was verricht. De verzekeringsarts had dossieronderzoek gedaan, appellante lichamelijk en psychisch onderzocht, en informatie opgevraagd bij het Bronovo Ziekenhuis. De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts de belastbaarheid van appellante niet had onderschat en dat de medische geschiktheid van de geduide functies voldoende gemotiveerd was door de arbeidsdeskundige. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens ingebracht die tot een ander oordeel moesten leiden.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van griffier S. Aaliouli.

Uitspraak

14/518 WIA
Datum uitspraak: 22 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
18 december 2013, 13/5894 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Spek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is op 7 mei 2010 met knieklachten uitgevallen voor haar werk als schoonmaakster bij [werkgever 1] voor 11,48 uur per week en bij [werkgever 2] voor 17,78 uur per week. Appellante is daarnaast ook bekend met psychische klachten.
1.2.
Bij besluit van 2 april 2013 heeft het Uwv, na een verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling, vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zij met ingang van 13 februari 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 2 juli 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 2 april 2013, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank (samengevat) overwogen geen aanknopingspunten te zien om de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. De rechtbank heeft voorts geen reden gehad om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld had van de lichamelijke en psychische gezondheidstoestand van appellante, noch dat hij haar beperkingen heeft onderschat. Met betrekking tot de in beroep overgelegde informatie heeft de rechtbank verwezen naar het rapport van 28 oktober 2013 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die concludeert dat deze informatie geen aanleiding vormt het ingenomen standpunt te wijzigen. Ten slotte heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat appellante in staat is de werkzaamheden verbonden aan de geduide functies te verrichten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat zij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen van het Uwv is aangenomen. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat zij in het dagelijks leven als gevolg van haar knieklachten veel beperkingen ondervindt. Appellante acht het daarom onbegrijpelijk dat er geen beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van lopen, lopen tijdens het werk, knielen/hurken, staan en staan tijdens het werk. Verder heeft appellante aangevoerd dat zij psychische klachten heeft, als gevolg waarvan zij niet kan werken in een fabriek of in een afgesloten ruimte. Appellante heeft tot slot aangevoerd dat zij gelet op haar beperkingen, niet in staat is de aan de geduide voorbeeldfuncties verbonden werkzaamheden te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 15 mei 2014, verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van wat zij reeds in beroep heeft gesteld. De rechtbank heeft terecht overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht, noch dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de belastbaarheid van appellante heeft onderschat. Daarbij is van belang dat de verzekeringsarts een dossieronderzoek heeft verricht, informatie heeft opgevraagd bij het Bronovo Ziekenhuis en appellante heeft gezien op het spreekuur waar hij haar lichamelijk en psychisch heeft onderzocht. Op basis van zijn bevindingen concludeert hij dat appellante beperkt is ten aanzien van werk met veelvuldige deadlines of een hoog handelingstempo en dat zij aangewezen is op werk zonder leidinggevende aspecten. Daarnaast acht hij appellante beperkt in het frequent zware lasten hanteren, lopen, klimmen, zitten, staan en (rechts) boven schouderhoogte actief zijn. Deze beperkingen zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 maart 2013. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht, de hoorzitting bijgewoond en appellante aansluitend onderzocht. Tevens heeft deze arts de door hem opgevraagde informatie van orthopedisch chirurg A.E. Witkamp van 14 maart 2013 bij zijn beoordeling betrokken. In zijn rapport van 11 juni 2013 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen reden is om de belastbaarheid van appellante anders in te schatten dan de verzekeringsarts heeft gedaan. Hij heeft uiteengezet dat objectief mag worden uitgegaan van een alleszins goede belastbaarheid van de kniegewrichten, hetgeen ook wordt bevestigd door de informatie van de orthopedisch chirurg. De toelichting op aspect 5.9 in de FML heeft hij laten vervallen, omdat hieraan al voldoende tegemoet wordt gekomen met de reeds aangenomen beperkingen. De beperkingen van appellante heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep neergelegd in de FML van 13 juni 2013.
4.2.
De rechtbank wordt voorts gevolgd in haar oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 28 oktober 2013 voldoende heeft gemotiveerd dat de in beroep overgelegde informatie van de huisarts, van i-psy en van Witkamp geen grondslag vormt om de vastgestelde belastbaarheid te wijzigen. Appellante heeft in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht die tot een ander oordeel moeten leiden aangaande haar medische belastbaarheid.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 13 juni 2013 heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de medische geschiktheid van de geduide functies door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk en toereikend is gemotiveerd in zijn rapport van
18 juni 2013. Hetgeen appellante ter zake in hoger beroep heeft aangevoerd is weerlegd in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 15 mei 2014.
4.4.
Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) S. Aaliouli

TM