ECLI:NL:CRVB:2015:2086

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2015
Publicatiedatum
26 juni 2015
Zaaknummer
14-1478 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die zich op 18 augustus 2011 ziek meldde met klachten van duizeligheid en misselijkheid, had een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat de appellant met ingang van 15 augustus 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en daarom geen recht op een uitkering had. Dit besluit werd door de rechtbank in een eerdere uitspraak bevestigd.

De appellant voerde in hoger beroep aan dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn klachten en beperkingen als gevolg van de ziekte van Ménière. De Raad oordeelde echter dat het medisch onderzoek van het Uwv niet onzorgvuldig was en dat de verzekeringsartsen alle relevante informatie in hun beoordeling hadden meegenomen. De rechtbank had terecht vastgesteld dat er beperkingen waren opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voor de duizeligheidsklachten en de gehoorsvermindering van de appellant.

De Raad bevestigde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor de appellant. De argumenten van de appellant werden niet overtuigend genoeg bevonden om aan te tonen dat er meer beperkingen moesten worden opgenomen in de FML. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

14/1478 WIA
Datum uitspraak: 19 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
12 maart 2014, 13/9104 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. P.M.M. Dezfouli, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als tomatenplukker. Voor dit werk heeft hij zich op 18 augustus 2011 ziek gemeld met klachten van duizeligheid en misselijkheid.
1.2.
Bij besluit van 17 juni 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij met ingang van 15 augustus 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 7 oktober 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om de uitslag van dit onderzoek voor onjuist te houden. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben rekening gehouden met de diabetes mellitus van appellant en de bijbehorende medicatie. Er zijn geen afwijkingen gevonden als verklaring voor de duizeligheidsklachten, hoewel bij een geconstateerde eenzijdige gehoorsvermindering een beginnende ziekte van Ménière wel als mogelijke oorzaak is genoemd. Als gevolg van de duizeligheidsklachten zijn beperkingen voor het verrichten van arbeid opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank heeft voorts de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de klachten en beperkingen die hij ervaart als gevolg van de ziekte van Ménière.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad.
4.1.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het medisch onderzoek van het Uwv niet onzorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is meer beperkingen aan te nemen ten aanzien van de belastbaarheid van appellant dan het Uwv heeft gedaan. De verzekeringsartsen hebben blijkens de rapporten van 30 mei 2013 en 16 september 2013 appellant onderzocht en alle beschikbare informatie meegenomen in hun beoordeling. De rechtbank heeft terecht overwogen dat voor de duizeligheidsklachten beperkingen zijn opgenomen in de FML. Tevens zijn beperkingen aangenomen voor de gehoorsvermindering van appellant. Appellant heeft niet met nadere medische stukken aannemelijk gemaakt dat er meer beperkingen dienen te worden opgenomen in de FML.
4.2.
De grond van appellant dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de door KNO-arts F.R. André bij appellant vastgestelde diagnose, namelijk ziekte van Ménière, slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 6 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1713) kan uit de enkele benaming van een ziekte of aandoening niet worden afgeleid in welke mate deze ziekte of aandoening beperkingen met zich brengt. Het vaststellen van beperkingen vergt steeds een op de betreffende persoon toegesneden individuele verzekeringsgeneeskundige beoordeling. Die beoordeling heeft plaatsgevonden. Op dit punt geeft de verwijzing naar de door André vastgestelde diagnose geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de conclusies van het door het Uwv verrichte verzekeringsgeneeskundig onderzoek.
4.3.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant, gelet op de aan deze functies verbonden belastende aspecten. Dit is met de rapporten van de arbeidsdeskundige van het Uwv van 13 juni 2013 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv van
13 april 2015 voldoende verifieerbaar en inzichtelijk toegelicht.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) M. Crum

NK