ECLI:NL:CRVB:2015:2099
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv van 10 juli 2012, waarin werd vastgesteld dat zij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan het bestreden besluit ten grondslag had gelegd en dat de door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies passend waren voor appellante.
In hoger beroep herhaalt appellante haar eerdere argumenten en stelt zij dat haar psychische en lichamelijke klachten verdergaand zijn dan door het Uwv is aangenomen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt echter dat de gronden voor het hoger beroep een herhaling zijn van wat eerder is aangevoerd en dat de rechtbank het beroep terecht ongegrond heeft verklaard. De Raad bevestigt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de gezondheidssituatie van appellante adequaat heeft beoordeeld en dat er geen medische onderbouwing is voor de gestelde beperkingen. De Raad concludeert dat appellante in staat is de werkzaamheden te verrichten die aan de functies zijn verbonden, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.