ECLI:NL:CRVB:2015:214

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 januari 2015
Publicatiedatum
28 januari 2015
Zaaknummer
12-2689 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WGA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WGA-uitkering van appellante door het Uwv. Appellante had zich in 2007 ziek gemeld vanwege klachten aan haar linkerhand, later kwamen daar psychische klachten bij. In 2009 werd vastgesteld dat zij 100% arbeidsongeschikt was, maar na een herbeoordeling in 2011 concludeerde de verzekeringsarts dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het Uwv beëindigde daarop de WGA-uitkering per 14 juni 2011. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep heeft appellante opnieuw betoogd dat haar psychische belastbaarheid door de artsen van het Uwv is overschat en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar haar arm- en schouderklachten. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige voldoende zijn onderbouwd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht het opleidingsniveau van appellante op niveau 2 heeft vastgesteld. De gestelde gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal stond niet in de weg aan de passendheid van de geselecteerde functies. De Raad oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

Datum uitspraak: 23 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
23 maart 2012, 11/3688 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.W. van de Wege, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Wege. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft zich op 10 mei 2007, aanvankelijk in verband met klachten aan de linkerhand, ziek gemeld. Eind 2008 zijn daar psychische klachten bijgekomen. Zij had toen een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Bij besluit van 7 juli 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante recht op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) is ontstaan, omdat zij met ingang van
7 mei 2009 100% arbeidsongeschikt was.
1.2.
Op 7 februari 2011 is appellante gezien door een verzekeringsarts. Zij is tot de conclusie gekomen dat er nog wel angstklachten zijn, echter niet meer in die mate als ten tijde van de beoordeling in 2009. Gelet op deels in remissie zijnde angststoornis (niet nader omschreven) is appellante beperkt te achten ten aanzien van sterk stresserende activiteiten. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van appellante ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
7 februari 2011. Door een arbeidsdeskundige is vervolgens op grond van een ingesteld arbeidskundig onderzoek vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 13 april 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat het recht op WGA-uitkering voor appellante met ingang van 14 juni 2011 eindigt, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante minder is dan 35%.
1.3.
Na onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen dit besluit van
13 april 2011 bij besluit van 4 oktober 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het onderzoek door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig geacht. De beperkingen van appellante ten aanzien van het verrichten van arbeid zijn daarbij niet onderschat. Met betrekking tot de inschatting van de psychische belastbaarheid van appellante heeft de rechtbank mede van belang geacht dat appellante sinds 2009 steeds is onderzocht en beoordeeld door dezelfde verzekeringsarts. Uit haar rapport van 7 februari 2011 komt naar voren dat zij een aanzienlijke verbetering in de psychische toestand van appellante heeft geconstateerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft rekening gehouden met de stelling van appellante dat zij zich beter heeft voorgedaan dan dat zij zich in werkelijkheid voelt, maar dit heeft hem niet tot de conclusie geleid dat de beperkingen op psychisch vlak onjuist of onvolledig zijn vastgesteld. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom de brief van de huisarts van 6 september 2011 niet leidt tot het aannemen van een andere belastbaarheid van appellante. De huisarts brengt daarin geen medisch objectiveerbare feiten naar voren, maar slechts de tegenover haar geuite beleving van appellante. De rechtbank heeft appellante evenmin gevolgd in haar betoog dat dat geen dan wel onvoldoende aandacht is geschonken aan de gestelde geheugen- en concentratieproblemen. In de FML van 7 februari 2011 is een beperking opgenomen ten aanzien van herinneren. Met betrekking tot de psychische problematiek van appellante heeft de rechtbank aldus geen reden gezien te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat met de in de FML opgenomen beperkingen meer dan voldoende wordt tegemoet gekomen aan appellante.
De rechtbank heeft dezelfde conclusie getrokken ten aanzien van de fysieke belastbaarheid van appellante. Daartoe heeft zij overwogen dat uit de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 september 2011 en 4 januari 2012, naar voren komt dat de rechterschouder- en handklachten bij zijn - in aansluiting op de hoorzitting
verrichte - onderzoek niet (meer) kunnen worden geobjectiveerd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen reden is om beperkingen aan te nemen voor hand- en schoudergebruik. Over de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende hebben gemotiveerd waarom de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend zijn voor appellante.
3.1.
Over de medische grondslag van het bestreden besluit heeft appellante ook in hoger beroep staande gehouden dat haar psychische belastbaarheid door de artsen van het Uwv is overschat. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verwezen naar de verklaring van haar huisarts van 6 september 2011 en een verslag van een bij appellante op 3 juli 2013 verricht psychologisch onderzoek. Verder heeft appellante aangevoerd dat onvoldoende onderzoek is verricht naar haar arm- en schouderklachten.
3.2.
Naar aanleiding van een door appellante ingediende verklaring van haar behandelend orthopedisch chirurg van 24 februari 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op
11 maart 2014 de FML op een drietal beoordelingspunten gewijzigd. Appellante wordt licht beperkt geacht ten aanzien van frequent reiken tijdens het werk en tillen of dragen en beperkt ten aanzien van boven schouderhoogte actief zijn.
3.3.
Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een rapport van
11 maart 2014 geconcludeerd dat ook met de gewijzigde belastbaarheid van appellante de geselecteerde functies nog steeds passend voor haar zijn en dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante niet wijzigt.
3.4.
Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft appellante aangevoerd dat zij niet ten volle voldoet aan de in de geselecteerde functies ten aanzien van aan het opleidingsniveau gestelde eisen.
3.5.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit twijfelt de Raad niet aan de juistheid van de uiteindelijk door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen beperkingen, zoals vastgelegd in de FML van 11 maart 2014. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft de psychische beperkingen van appellante op de datum in geding is gebaseerd op een zorgvuldig verricht medisch onderzoek en voldoende draagkrachtig gemotiveerde onderbouwing. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben appellante onderzocht, daarbij de beschikbare informatie betrokken en over hun bevindingen inzichtelijk gerapporteerd. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 17 november 2014 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat het verslag van een bij appellante op 3 juli 2013 verricht psychologisch onderzoek niet leidt tot het aannemen van aanvullende beperkingen op de datum in geding. Met betrekking tot de lichamelijke klachten van appellante heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in hoger beroep zorgvuldigheidshalve alsnog een aantal beperkingen in de FML vastgelegd. Appellante heeft dit onderdeel van de medische grondslag van het bestreden besluit niet langer betwist.
4.2.
Ook de met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit ingediende gronden slagen niet. Het Uwv heeft het opleidingsniveau van appellante terecht op niveau 2 vastgesteld. Appellante heeft 9 jaar basisonderwijs genoten. Daarnaast heeft zij in Turkije in een naaiatelier gewerkt. Uit de gedingstukken komt voorts naar voren dat appellante in Nederland onder meer als aflasser en champignonplukster werkzaam is geweest. Zij heeft ook administratieve werkzaamheden verricht. In haar rapport van 17 november 2014 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep genoegzaam uiteengezet waarom het opleidingsniveau van appellante, gelet op deze combinatie van opleiding en werkervaring, op 2 kan worden bepaald. Ook de gestelde gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal staat niet aan de passendheid van de geselecteerde, eenvoudige produktiefuncties in de weg.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2015.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) B. Rikhof

QH