ECLI:NL:CRVB:2015:2158
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over toekenning WAO-uitkering en toegenomen beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die sinds 2002 een WAO-uitkering ontving vanwege gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid door een amputatie van de linker duim en chronische pijnklachten, had in 2011 gemeld dat haar gezondheid was verslechterd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had echter vastgesteld dat er geen toegenomen beperkingen waren ten opzichte van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 januari 2007. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
Tijdens de zitting op 11 mei 2015 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht. Ze voerde aan dat het medisch onderzoek van het Uwv niet zorgvuldig was en dat haar posttraumatische dystrofie niet voldoende was meegewogen. Het Uwv daarentegen stelde dat de diagnose niet automatisch leidde tot toegenomen beperkingen en dat de algehele verslechtering van appellantes gezondheid niet kon worden toegeschreven aan de eerder vastgestelde beperkingen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen aaneengeschakelde periode van vier weken was waarin sprake was van toegenomen beperkingen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat haar beperkingen op de relevante data waren toegenomen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.