ECLI:NL:CRVB:2015:2189
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een werkneemster in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA aan een werkneemster die eerder als cateringmedewerkster werkzaam was. De werkneemster was sinds 6 oktober 2008 arbeidsongeschikt door psychische klachten. Het Uwv had op 13 september 2010 vastgesteld dat zij recht had op een WGA-uitkering, maar na een nieuwe melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid op 15 augustus 2011, heeft het Uwv op 1 november 2011 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend op basis van 100% arbeidsongeschiktheid. Appellante, de werkgever, was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de werkneemster in aanmerking moest komen voor een IVA-uitkering, omdat haar beperkingen structureel en blijvend zouden zijn.
De rechtbank Rotterdam oordeelde in de eerdere uitspraak dat het Uwv voldoende onderbouwing had gegeven voor de conclusie dat de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster niet als duurzaam kon worden aangemerkt. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt, maar de Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende had aangetoond dat er een redelijke kans op verbetering van de belastbaarheid van de werkneemster bestond. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid moet berusten op een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de individuele verzekerde.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.