ECLI:NL:CRVB:2015:2247

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2015
Publicatiedatum
8 juli 2015
Zaaknummer
14-2740 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en terugvordering van persoonsgebonden budget en termijnoverschrijding bij indienen bezwaarschrift

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de beëindiging en terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) door Univé Zorgkantoor B.V. De appellante had haar pgb per 1 januari 2010 ingetrokken gekregen omdat zij geen verantwoording had afgelegd over de besteding ervan. Het Zorgkantoor had ook een voorschot van € 5.880,82 teruggevorderd. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Zorgkantoor heeft vastgesteld dat het bezwaar te laat was ingediend. De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, maar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

In hoger beroep heeft appellante zich gemotiveerd verzet tegen de uitspraak van de rechtbank, met name tegen het niet-ontvankelijk verklaren van haar bezwaar. De Raad heeft vastgesteld dat het primaire besluit op de juiste wijze bekendgemaakt was en dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift eindigde op 17 november 2010. Appellante heeft echter pas op 28 oktober 2010 bezwaar gemaakt, wat te laat was. De Raad heeft geoordeeld dat appellante niet heeft aangetoond dat het bezwaar eerder door het Zorgkantoor was ontvangen.

De Raad heeft ook geoordeeld dat de omstandigheden die appellante aanvoert om aan te tonen dat zij niet in verzuim was, niet voldoende zijn. De beroepsgrond dat het Zorgkantoor had erkend dat appellante tijdig bezwaar had gemaakt, werd eveneens verworpen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/2740 AWBZ
Datum uitspraak: 8 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 7 april 2014, 13/1781 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
Univé Zorgkantoor B.V. (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. V.Y. Jokhan hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2015. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Jokhan. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Y.C.M. van Iersel-de Groot.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 6 oktober 2010 (primair besluit) heeft het Zorgkantoor het persoonsgebonden budget (pgb) van appellante op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten per 1 januari 2010 beëindigd (lees: ingetrokken) omdat geen verantwoording over de besteding van het pgb is afgelegd. Voorts is het uitbetaalde voorschot van € 5.880,82 van appellante teruggevorderd.
1.2.
Bij schrijven van 16 november 2010 heeft het Zorgkantoor appellante meegedeeld dat de toegestuurde verantwoordingsformulieren over de periode van 1 januari 2010 tot en met
30 juni 2010 niet in behandeling kunnen worden genomen. Dit omdat het pgb zal worden ingetrokken aangezien appellante de verantwoordingsformulieren niet binnen de gestelde termijn heeft ingeleverd.
1.3.
Bij brief van 29 november 2010 heeft R. [V.] namens appellante bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Dit bezwaarschrift is door het Zorgkantoor op 1 december 2010 ontvangen.
1.4.
Bij brief van 14 juni 2011 verzoekt appellante het Zorgkantoor haar te informeren naar de laatste stand van zaken van haar bezwaar. Als producties zijn bijgevoegd het bij 1.2 genoemde van 16 november 2010 van het Zorgkantoor en een brief van [V.] van
28 oktober 2010, waarin hij namens appellante bezwaar maakt tegen het primaire besluit.
1.5.
Bij besluit van 20 september 2013 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor, voor zover hier van belang, vastgesteld dat appellante het bezwaar tegen het primaire besluit te laat heeft ingediend. Het Zorgkantoor heeft het bezwaar desondanks om de volgende redenen ontvankelijk geacht. Verzuimd is appellante naar de reden van de te late indiening van het bezwaar te vragen. Appellante is niet in de gelegenheid gesteld enkele vormfouten die aan het bezwaar kleven te herstellen. Ook is te begrijpen dat bij 1.2 genoemde van 16 november 2010 tot verwarring bij appellante heeft geleid.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen over vergoeding proceskosten en griffierecht, het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover de rechtbank daarbij, na vernietiging en het zelf voorzien in de zaak, het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vast staat dat het primaire besluit op de juiste wijze is bekendgemaakt. Dit betekent dat gelet op de artikelen 6:7 en 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift eindigde op 17 november 2010.
4.2.
Appellante heeft met de brief van 28 oktober 2010 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Deze brief is door het Zorgkantoor voor het eerst als productie bij de in 1.4 genoemde brief van 14 juni 2011 ontvangen. Dit is buiten de in 4.1 genoemde termijn en daarmee te laat. Volgens vaste rechtspraak is het aan de indiener om aannemelijk te maken dat de brief eerder door het Zorgkantoor moet zijn ontvangen. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat appellante hierin niet is geslaagd.
4.3.
Appellante heeft met de brief van 29 november 2010 eveneens bezwaar gemaakt tegen de intrekking van het pgb. Voor zover deze brief is gericht tegen het primaire besluit stelt de Raad vast dat dit bezwaar eveneens buiten de in 4.1 genoemde termijn is ingediend. Voor zover appellante met deze brief bezwaar heeft gemaakt tegen het bij 1.2 genoemde schrijven van 16 november 2010 is de Raad met de rechtbank en het Zorgkantoor van oordeel dat dit besluit voor wat betreft de intrekking van het pgb niet op rechtsgevolg is gericht aangezien daarin slechts de intrekking wordt herhaald die reeds bij het primaire besluit aan appellante is meegedeeld.
4.4.
Omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb zijn - ook in hoger beroep - niet aangevoerd.
4.5.
De beroepsgrond dat het Zorgkantoor heeft erkend dat appellante tijdig bezwaar heeft gemaakt, kan evenmin leiden tot een vernietiging van de aangevallen uitspraak. De ontvankelijkheid van het bezwaar is immers van openbare orde. De rechtbank dient dit ambtshalve te beoordelen.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal, voor zover aangevochten, worden bevestigd. Gelet hierop is veroordeling tot vergoeding van schade niet mogelijk, zodat dit verzoek zal worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2015.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) P. Uijtdewillegen

MK