ECLI:NL:CRVB:2015:2263

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juli 2015
Publicatiedatum
9 juli 2015
Zaaknummer
12-5350 WWB-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van hoger beroep inzake griffierecht en betalingsonmacht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juli 2015 uitspraak gedaan over het verzet van een appellant tegen een eerdere uitspraak waarin zijn hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard. De appellant had verzet aangetekend omdat hij stelde in betalingsonmacht te verkeren en niet in staat te zijn het verschuldigde griffierecht van € 115,- binnen de gestelde termijn te betalen. De Raad had eerder geoordeeld dat de appellant niet in verzuim was geweest, omdat het griffierecht niet tijdig was voldaan.

De appellant voerde aan dat, ondanks dat zijn netto-inkomen meer dan 90% van de voor een alleenstaande geldende bijstandsnorm bedraagt, er toch sprake kan zijn van betalingsonmacht. De Raad heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat voor vrijstelling van het griffierecht de rechtzoekende moet aantonen dat zijn inkomen onder de genoemde grens ligt en dat hij geen vermogen heeft waaruit het griffierecht kan worden betaald. De gezinssamenstelling en het inkomen van een fiscale partner zijn hierbij niet van belang.

De Raad concludeerde dat de appellant niet had betwist dat zijn inkomen boven de vastgestelde grens ligt, en dat er derhalve geen sprake was van betalingsonmacht. Het verzet werd ongegrond verklaard, en de Raad oordeelde dat de niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep terecht was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 juli 2015.

Uitspraak

Datum uitspraak: 7 juli 2015
12/5350 WWB-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 19 september 2012, 12/167 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (college)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 9 september 2014 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 26 mei 2015.

OVERWEGINGEN

1. De uitspraak van de Raad van 9 september 2014 berust hierop, dat het verschuldigde griffierecht van € 115,- niet binnen de daartoe gestelde termijn is betaald en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
2. Zowel voorafgaand aan de uitspraak van 9 september 2014 als in verzet heeft appellant aangevoerd dat hij in betalingsonmacht verkeerde om het griffierecht binnen de termijn te voldoen. In verzet heeft appellant voorts aangevoerd dat, ook indien het netto-inkomen maandelijks meer bedraagt dan 90% van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm, er sprake kan zijn van betalingsonmacht. Appellant heeft betoogd dat de hiervoor vermelde inkomensgrens in strijd is met het recht op toegang tot de rechter.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 13 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:282) geoordeeld dat bij onvoldoende financiële draagkracht heffing van het griffierecht de toegang tot de rechter kan belemmeren. In een dergelijke situatie kan vrijstelling van het griffierecht worden verleend. De Raad heeft beslist welke criteria in bestuursrechtelijke zaken gehanteerd worden bij een beroep op betalingsonmacht bij griffierecht. Om voor vrijstelling van het griffierecht in aanmerking te komen moet een rechtzoekende aannemelijk maken dat zijn maandelijkse netto-inkomen minder bedraagt dan 90% van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm en dat hij ook niet beschikt over vermogen waaruit het griffierecht kan worden betaald. Hierbij is de gezinssamenstelling van de rechtzoekende niet van belang en moet het inkomen en vermogen van een eventuele fiscale partner worden opgeteld bij het inkomen en vermogen van de rechtzoekende. De rechtzoekende die vrijstelling van het griffierecht wil krijgen, moet dit uiterlijk voor het einde van de betalingstermijn verzoeken.
3.2.
Appellant heeft niet betwist dat zijn maandelijkse netto-inkomen hoger is dan de onder 3.1 vermelde inkomensgrens. Hij heeft (onder meer) betoogd dat deze inkomensgrens arbitrair is en dat in zijn situatie - ondanks de hoogte van zijn inkomen - sprake is van betalingsonmacht.
3.3.
In de onder 3.1 genoemde uitspraak van de Raad ligt besloten dat, indien het inkomen van een rechtzoekende meer bedraagt dan de in deze uitspraak vastgestelde inkomensgrens, er geen sprake is van betalingsonmacht en de heffing van griffierecht de rechtzoekende niet de toegang tot de rechter ontneemt. Gelet hierop kan het onder 3.2 vermelde betoog van appellant niet slagen. Ook al het overige dat appellant heeft aangevoerd kan niet tot het oordeel leiden dat de niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep achterwege had dienen te blijven.
3.4.
Het voorgaande betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van
M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
7 juli 2015.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD