ECLI:NL:CRVB:2015:23

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 januari 2015
Publicatiedatum
14 januari 2015
Zaaknummer
13-2760 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitenlandbijdrage Zorgverzekeringswet en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die sinds 2002 in Spanje woont en in 2006 en 2007 uitkeringen ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en een ziektekostenverzekering. Appellant is door het Zorginstituut als verdragsgerechtigde aangemerkt, wat betekent dat hij recht heeft op zorg in Spanje ten laste van Nederland. Voor deze zorg is hij op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) verplicht een buitenlandbijdrage te betalen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde buitenlandbijdragen over de jaren 2006 en 2007, maar het Zorginstituut heeft deze bezwaren ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de beroepen tegen deze besluiten ook ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij onterecht is aangemerkt als verdragsgerechtigde en dat hij niet op de hoogte was van zijn bijdrageplicht. Hij stelt dat hij in 2005 tijdens een voorlichtingsbijeenkomst vragen heeft gesteld aan het Zorginstituut, maar geen duidelijke antwoorden heeft gekregen. Ook heeft hij informatie ontvangen van de Belastingdienst en andere instanties die hem zouden hebben doen geloven dat hij niet bijdrageplichtig was. De Raad overweegt dat het systeem van de buitenlandbijdrage dwingendrechtelijk is en dat er geen ruimte is voor het niet opleggen van deze bijdrage aan een verdragsgerechtigde. De Raad concludeert dat appellant niet kan terugvallen op het vertrouwensbeginsel, omdat er geen toezeggingen zijn gedaan door het Zorginstituut die hem het gerechtvaardigd vertrouwen konden geven dat hij geen buitenlandbijdragen verschuldigd was.

De Raad bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/2760 ZVW, 13/5542 ZVW
Datum uitspraak: 14 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van
12 april 2013, 12/5535 en 27 september 2013, 13/2404 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Alicante (Spanje) (appellant)
Zorginstituut Nederland (Zorginstituut) als rechtsopvolger van het College voor zorgverzekeringen (Cvz)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 11 december 2013 tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg (Stb. 2013, 578) oefent het Zorginstituut de bevoegdheden uit die voorheen door Cvz werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder Zorginstituut mede verstaan Cvz.
Appellant heeft hoger beroepen ingesteld.
Het Zorginstituut heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2014. Appellant is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Het Zorginstituut heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant woont sinds 2002 in Spanje en ontving in 2006 en 2007 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en een uitkering van Ohra Ziektekostenverzekering N.V.
1.2.
Mede gelet op de met ingang van 1 januari 2006 in werking getreden Zorgverzekeringswet (Zvw) is appellant door het Zorginstituut als verdragsgerechtigde aangemerkt. Als verdragsgerechtigde heeft hij op grond van de Verordening EEG nr. 1408/71 (Vo. 1408/71) recht op zorg in zijn woonland (Spanje), ten laste van Nederland. Voor dit recht op zorg is op grond van artikel 69 van de Zvw een bijdrage verschuldigd (de buitenlandbijdrage). Na aanmelding door appellant op 22 januari 2008 met een E-121 formulier bij het bevoegde orgaan van zijn woonplaats, Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS) te Alicante (Spanje), heeft INSS bevestigd dat appellant met ingang van
15 januari 2008 is ingeschreven en dat de kosten van medische zorg ten laste van Nederland komen.
1.3.
Bij besluiten van 31 december 2012 en 9 juni 2012 heeft het Zorginstituut de definitieve jaarafrekeningen over 2006 en 2007 toegezonden, waarbij de buitenlandbijdrage over die jaren achtereenvolgens zijn vastgesteld op € 1.584,76 en € 1.575,06.
1.4.
Bij de besluiten van 17 april 2013 en 1 oktober 2012 (bestreden besluiten) heeft het Zorginstituut de bezwaren van appellant tegen de hiervoor onder 1.3 genoemde besluiten ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij zich vanaf november 2005 heeft ingespannen om duidelijkheid te krijgen over zijn verdragsgerechtigdheid en de daaruit voortvloeiende bijdrageplicht. Het Zorginstituut heeft ten onrechte nagelaten te reageren op de door hem in november 2005 tijdens een voorlichtingsbijeenkomst aan de vertegenwoordigers van het Zorginstituut gestelde vraag naar de voor hem van belang zijnde (concrete) consequenties van de invoering van het nieuwe ziektekostenstelsel. Daarnaast hebben de Belastingdienst, Postbus 51 en Agis Zorgverzekeringen
appellant - desgevraagd - te kennen gegeven dat hij niet verdragsgerechtigd en niet bijdrageplichtig is. Onder deze omstandigheden mocht appellant er naar zijn stelling op vertrouwen dat hij over 2006 en 2007 niet verdragsgerechtigd en niet bijdrageplichtig was en heeft hij terecht een particuliere ziektekostenverzekering afgesloten. Het Zorginstituut heeft dan ook onterecht met terugwerkende kracht de buitenlandbijdragen over de jaren 2006 en 2007 vastgesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant op grond van artikel 69 Zvw en artikel 28 van de Vo. 1408/71 over 2006 en 2007 verdragsgerechtigd en bijdrageplichtig is.
4.2.
Het systeem van de buitenlandbijdrage is dwingendrechtelijk en limitatief en biedt geen ruimte biedt voor het niet opleggen van de buitenlandbijdrage aan een verdragsgerechtigde zoals appellant. Het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel inhoudende dat als gevolg van opgewekt vertrouwen van de wet zou moeten worden afgeweken slaagt niet. Niet is gebleken dat het Zorginstituut toezeggingen heeft gedaan waaraan appellant het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat hij over 2006 en 2007 geen buitenlandbijdragen verschuldigd was. Uit het door appellant gestelde niet verkrijgen van informatie kan geen toezegging als voor bedoeld worden afgeleid. De door appellant verkregen informatie van de Belastingdienst, Postbus 51 en Agis - wat van die informatie en het tijdstip waarop deze informatie is verkregen moge zijn - is in dit geval niet toe te rekenen aan het Zorginstituut, zodat aan die informatie reeds daarom geen gerechtvaardigd vertrouwen ontleend kan worden. Dat appellant in 2006 en 2007 een particuliere verzekering heeft afgesloten maakt het vorenstaande niet anders.
4.3.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraken zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2015.
(getekend) J. Brand
(getekend) K. de Jong

JL