ECLI:NL:CRVB:2015:23
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Buitenlandbijdrage Zorgverzekeringswet en het vertrouwensbeginsel
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die sinds 2002 in Spanje woont en in 2006 en 2007 uitkeringen ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en een ziektekostenverzekering. Appellant is door het Zorginstituut als verdragsgerechtigde aangemerkt, wat betekent dat hij recht heeft op zorg in Spanje ten laste van Nederland. Voor deze zorg is hij op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) verplicht een buitenlandbijdrage te betalen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde buitenlandbijdragen over de jaren 2006 en 2007, maar het Zorginstituut heeft deze bezwaren ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de beroepen tegen deze besluiten ook ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij onterecht is aangemerkt als verdragsgerechtigde en dat hij niet op de hoogte was van zijn bijdrageplicht. Hij stelt dat hij in 2005 tijdens een voorlichtingsbijeenkomst vragen heeft gesteld aan het Zorginstituut, maar geen duidelijke antwoorden heeft gekregen. Ook heeft hij informatie ontvangen van de Belastingdienst en andere instanties die hem zouden hebben doen geloven dat hij niet bijdrageplichtig was. De Raad overweegt dat het systeem van de buitenlandbijdrage dwingendrechtelijk is en dat er geen ruimte is voor het niet opleggen van deze bijdrage aan een verdragsgerechtigde. De Raad concludeert dat appellant niet kan terugvallen op het vertrouwensbeginsel, omdat er geen toezeggingen zijn gedaan door het Zorginstituut die hem het gerechtvaardigd vertrouwen konden geven dat hij geen buitenlandbijdragen verschuldigd was.
De Raad bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.