ECLI:NL:CRVB:2015:232

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 januari 2015
Publicatiedatum
30 januari 2015
Zaaknummer
13-2016 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WGA-uitkering en medische beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 januari 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante had een WGA-uitkering ontvangen na uitval van haar werkzaamheden bij de gemeente. Het Uwv had de uitkering per 15 maart 2012 beëindigd, wat appellante betwistte. Ze stelde dat haar medische beperkingen waren onderschat en dat ze niet in staat was haar eigen werkzaamheden te verrichten. De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen de medische situatie van appellante correct hadden beoordeeld. De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hadden aangenomen. De verklaring van de neuroloog van appellante, die betrekking had op een ziekenhuisopname na de datum in geding, bood geen nieuwe inzichten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

13/2016 WIA
Datum uitspraak: 30 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 februari 2013, 12/4679 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Heek hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting op 28 november 2014. Appellante is, zoals bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als [functie] voor 36 uur per week bij de gemeente [plaatsnaam]. Voor dat werk is zij op 20 februari 2004 uitgevallen. Bij besluit van
20 februari 2004 heeft het Uwv aan appellante een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend met ingang van 17 februari 2006 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellante is haar werkzaamheden afwisselend geheel of gedeeltelijk blijven vervullen. Bij besluit van 14 april 2011 is de
WGA-uitkering met ingang van 15 maart 2012 beëindigd. Het bezwaar van appellante is bij besluit van 5 september 2011 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Appellante heeft op 24 december 2011 een melding van verslechterde gezondheid met ingang van 24 mei 2011 ingediend. Bij besluit van 2 februari 2012 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 24 mei 2011 een WIA-uitkering toe te kennen. Bij besluit (bestreden besluit) van 2 augustus 2012 heeft het Uwv het besluit van 2 februari 2012 gehandhaafd. Er bestaat dus geen grond om de voorgenomen beëindiging van de uitkering per 15 maart 2012 te herzien.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd omdat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft en de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten omdat er geen grond bestaat om de beëindiging van de WGA-uitkering met ingang van
15 maart 2012 te herzien.
3. Appellante heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat haar beperkingen zijn onderschat, deze beperkingen zijn zodanig dat zij niet in staat was haar maatgevende arbeid te verrichten. Appellante heeft ter onderbouwing van haar standpunt gewezen op de brief van
J.C.M. van de Nes, neuroloog, van 26 augustus 2012 waarin verslag wordt gedaan van een ziekenhuisopname van appellante van 1 juli 2012 tot 6 juli 2012.
3.1.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor zover de gronden betrekking hebben op de verzekeringsgeneeskundige kant van de besluitvorming, heeft de rechtbank met juistheid gesteld dat de verzekeringsartsen bij appellante niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen naar voren komt dat zij op de hoogte waren van de door appellante gestelde klachten, waaronder aspecifieke, chronische rugpijn, fibromyalgie, een aanpassingsstoornis, visusproblemen, spataderen en lipomen. Verder hebben de verzekeringsartsen informatie opgevraagd bij de behandelend sector en is deze informatie meegewogen in hun beoordeling. Over de informatie die appellante in beroep heeft overgelegd, te weten de verklaring van neuroloog Van de Nes van 26 augustus 2012, heeft de rechtbank overwogen geen aanleiding te hebben om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de verklaring van deze neuroloog ziet op een verblijf van appellante van 1 tot 6 juli 2012 in het ziekenhuis naar aanleiding van plotselinge, hevige pijn en de gestelde diagnose intraspinale artrose dus betrekking heeft op een periode na de datum in geding. Er is geen aanleiding te concluderen dat de beperkingen van appellante op de datum in geding onderschat zijn. Tegenover het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich baseert, heeft appellante met betrekking tot de datum in geding ook in hoger beroep geen onderbouwd medisch oordeel gesteld dat doet twijfelen aan het standpunt van het Uwv.
4.2.
Evenals de rechtbank heeft ook de Raad in het dossier geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat appellante op 15 maart 2012 niet in staat was haar eigen werkzaamheden te verrichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 24 juli 2012, na telefonisch overleg met de werkgever over de werkzaamheden van appellante, overtuigend uiteengezet dat er voor appellante geen belemmeringen zijn haar werkzaamheden te verrichten. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de melding toegenomen arbeidsongeschiktheid geen ander licht werpt op de geschiktheid van appellante voor het eigen werk en er derhalve geen grond bestaat om de beëindiging van de WGA-uitkering met ingang van 15 maart 2012 te herzien.
4.3.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor toewijzing van het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding is daarom geen plaats.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) S. Aaliouli

NW