In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zutphen. De zaak betreft de afwijzing van een Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 1 juni 2010. De Raad heeft in een tussenuitspraak van 2 mei 2014 vastgesteld dat er geen verzekeringsgeneeskundig onderzoek aan het besluit ten grondslag was gelegd. Ter uitvoering van deze tussenuitspraak heeft het Uwv een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingezonden, waaruit blijkt dat appellante in staat wordt geacht meer dan 75% van het maatgevende loon te verdienen. Appellante heeft betoogd dat haar beperkingen onvoldoende zijn erkend, met name in verband met de diagnoses fibromyalgie en Asperger. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv op goede gronden tot zijn besluit is gekomen. De Raad heeft het hoger beroep van appellante ongegrond verklaard, maar het beroep tegen een ander besluit van het Uwv gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, met behoud van de rechtsgevolgen. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.470,-.