In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarbij zijn WGA-uitkering met 25% is verlaagd. Dit besluit was gebaseerd op de stelling dat appellant niet had meegewerkt aan het opstellen van een re-integratieplan. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar appellant was van mening dat hij wel degelijk had meegewerkt aan de re-integratie, ondanks dat hij het plan niet had ondertekend. Tijdens de zitting bij de Centrale Raad van Beroep op 17 april 2015 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij zijn psychische beperkingen en eerdere negatieve ervaringen met een ander re-integratiebureau aanhaalde. Het Uwv handhaafde zijn standpunt en stelde dat appellant niet voldoende had getracht om mogelijkheden tot het verrichten van passende arbeid te behouden of te verkrijgen. De Raad oordeelde dat het Uwv niet had voldaan aan zijn onderzoeksplicht en dat de beslissing om de uitkering te verlagen niet voldoende was onderbouwd. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en herstelde het besluit van het Uwv, waarbij de eerdere maatregel werd herroepen. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.