ECLI:NL:CRVB:2015:2348
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- P.W. van Straalen
- G.M.G. Hink
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante ontving sinds 1 maart 2012 bijstand als alleenstaande ouder, maar er ontstond een vermoeden dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met A, de vader van haar twee jongste kinderen. Dit vermoeden leidde tot een onderzoek door de sociale recherche van de gemeente Emmen, dat resulteerde in de intrekking van de bijstand en een terugvordering van € 20.055,20. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van het college, waarbij de intrekking en terugvordering met ingang van 1 juli 2012 werd vastgesteld.
Appellante ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarbij zij aanvoerde dat er onvoldoende bewijs was voor de conclusie dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college niet voldoende had aangetoond dat A zijn hoofdverblijf had in de woning van appellante. De Raad concludeerde dat de onderzoeksresultaten geen toereikende grondslag boden voor de intrekking en terugvordering van de bijstand. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en het besluit van het college, en verklaarde het bezwaar van appellante gegrond. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellante in hoger beroep.