ECLI:NL:CRVB:2015:2351
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag op grond van onduidelijke woonplaats
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de afwijzing van een bijstandsaanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht werd bevestigd. Appellant had op 15 januari 2013 een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college wees de aanvraag af op 22 maart 2013, met als reden dat appellant niet in Utrecht woonde. Appellant was ingeschreven op het adres van zijn vader in Utrecht, maar verklaarde dat hij vaak bij zijn moeder in Nieuwegein verbleef en dat zijn moeder zijn postadres was. Het college verklaarde het bezwaar tegen de afwijzing ongegrond, omdat appellant tegenstrijdige verklaringen had afgelegd over zijn woonadres.
De rechtbank bevestigde de afwijzing van het college, waarop appellant in hoger beroep ging. Hij voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij in de te beoordelen periode in Utrecht woonde. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de beoordeling van de woonplaats niet alleen afhangt van de inschrijving in de GBA, maar ook van concrete feiten en omstandigheden. De Raad concludeerde dat appellant onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn woonplaats in Utrecht en dat het college terecht had geoordeeld dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij in de te beoordelen periode op het opgegeven adres woonde.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 14 juli 2015.