ECLI:NL:CRVB:2015:2352

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juli 2015
Publicatiedatum
15 juli 2015
Zaaknummer
14-1501 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding en inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, B., ontving sinds 19 december 1996 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een anonieme melding dat B. samenwoonde met een man, is er een onderzoek ingesteld door de gemeente Capelle aan den IJssel. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat B. en de appellant een gezamenlijke huishouding voerden, wat resulteerde in de intrekking van de bijstand en de terugvordering van bijstandsbetalingen over een bepaalde periode. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad de feiten en omstandigheden opnieuw beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de gezamenlijke huishouding en dat B. haar inlichtingenverplichting had geschonden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college bevoegd was om de kosten van de bijstand terug te vorderen van de appellant. De uitspraak werd gedaan op 14 juli 2015.

Uitspraak

14/1501 WWB
Datum uitspraak: 14 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
30 januari 2014, 13/2133 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Kanhai, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2015. De zaak is gevoegd behandeld met de zaken 14/1587 WWB en 14/1588 WWB. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.D. Fritz. In de zaken 14/1587 WWB en 14/1588 WWB wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
[B.] (B) ontving sinds 19 december 1996 bijstand, in de periode hier van belang ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), naar de norm voor een alleenstaande. B staat vanaf 1 september 1992 in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA, thans basisregistratie personen) ingeschreven op het [uitkeringsadres] te Capelle aan den IJssel (uitkeringsadres).
1.2.
Naar aanleiding van een anonieme melding van 13 juni 2012, inhoudende dat B al jaren samenwoont met een man die waarschijnlijk de vader van haar kinderen is en in een kleine blauwe auto rijdt, hebben bijzonder controleurs van de gemeente Capelle aan den IJssel een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan B verleende bijstand. In dat kader hebben de bijzonder controleurs dossieronderzoek gedaan, de GBA geraadpleegd, bij Waterbedrijf Evides en energiebedrijf Eneco de verbruiksgegevens van het uitkeringsadres opgevraagd en op 20 september 2012, 1 en 2 oktober 2012 waarnemingen gedaan in de omgeving van het uitkeringsadres en aldaar voor de woning van B steeds een blauwe [auto] waargenomen, waarvan het kenteken op naam van appellant bleek te staan. Appellant staat in de GBA ingeschreven op [adres 2] te Delft. Uit de ingewonnen informatie bleek dat op het uitkeringsadres twee personen stonden ingeschreven, te weten B en haar meerderjarige dochter. Het waterverbruik van het uitkeringsadres bedroeg in de periode van 10 mei 2011 tot 31 mei 2012 170 m3 en lag daarmee ruim boven een gemiddeld verbruik voor twee personen. Het verbruik van elektriciteit bedroeg in de periode van
14 november 2010 tot 26 oktober 2011 5.425 kWh en komt overeen met een gemiddeld verbruik van ruim vijf personen. Op 2 oktober 2012 hebben de bijzonder controleurs vervolgens een huisbezoek afgelegd op het uitkeringsadres. Tijdens dit huisbezoek zagen de bijzonder controleurs appellant vanuit de gang de keuken in rennen, waarop B de woonkamerdeur sloot en de gang aan het zicht onttrok, waarna appellant de woning heeft verlaten. De bijzonder controleurs hebben verder onder meer B op 4 oktober 2012 gehoord en op 15 oktober 2012 een buurtbewoner gehoord. Ook zijn de verbruiksgegevens van het adres van appellant in Delft opgevraagd. Hieruit blijkt dat in de periode van 6 november 2009 tot en met 23 januari 2012 2 m3 en op 24 januari 2012 en 24 juli 2012 een verbruik van 0 m3 is gemeten en tweemaal een nieuwe watermeter is geplaatst. Appellant heeft geen medewerking willen verlenen aan het onderzoek en geen gehoor gegeven aan een uitnodiging voor een gesprek. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 18 oktober 2012.
1.3.
De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van
30 oktober 2012, na door B gemaakt bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 februari 2013, de bijstand van B met ingang van 1 april 2011 in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 april 2011 tot en met 30 september 2012 van B terug te vorderen tot een bedrag van € 9.682,70 bruto en € 8.556,42 netto. Bij besluit van 31 oktober 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 februari 2013 (bestreden besluit) heeft het college deze bedragen mede teruggevorderd van appellant. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant en B hun hoofdverblijf op het uitkeringsadres hebben gehad. Omdat uit de relatie van appellant en B een kind is geboren, wordt een gezamenlijke huishouding aanwezig geacht. B heeft haar inlichtingenverplichting geschonden door daarvan geen melding te maken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 59, tweede lid, van de WWB is bepaald dat indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat de belanghebbende de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17 van de WWB niet of niet behoorlijk is nagekomen, de kosten van de ten onrechte verleende bijstand mede kunnen worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden. Voor de vaststelling dat appellant hier die persoon is, is vereist dat hij in de periode in geding met B een gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de WWB heeft gevoerd.
4.2.
Bij uitspraak van heden, registratienummers 14/1587 WWB en 14/1588 WWB, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank van 30 januari 2014 waarbij, voor zover hier van belang, de rechtbank het beroep van B tegen de in 1.3 genoemde intrekking en terugvordering van de bijstand van B ongegrond heeft verklaard, bevestigd. In deze uitspraak, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht, heeft de Raad geoordeeld dat, gelet op de verklaringen van B tegenover de bijzonder controleurs, die bovendien worden ondersteund door de verklaring van een buurtbewoner en de verbruiksgegevens van het uitkeringsadres, voldoende feitelijke grondslag bestaat voor het oordeel dat in de periode in geding sprake was van een gezamenlijk hoofdverblijf van appellant en B op het uitkeringsadres. De Raad ziet in wat appellant heeft aangevoerd dan ook geen aanleiding in deze zaak anders te oordelen dan in de zaak van B.
4.3.
Gelet op 4.2 is appellant de persoon met wiens middelen bij de verlening van bijstand aan B rekening had moeten worden gehouden. Aangezien voorts vaststaat dat verlening van gezinsbijstand achterwege is gebleven, omdat B de op haar rustende inlichtingenverplichting niet is nagekomen, is ten aanzien van appellant voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 59, tweede lid, van de WWB. De vraag of het ontstaan van de (mede)terugvordering - ook - aan appellant is te wijten, is daarbij niet van belang. Het college was dan ook bevoegd de kosten van de over de periode in geding aan B verleende bijstand mede van appellant terug te vorderen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en P.W. van Straalen en
G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2015.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) M.S. Boomhouwer
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip gezamenlijke huishouding.

HD