ECLI:NL:CRVB:2015:2362
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens autohandel en kasstortingen
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die vanaf 13 december 2007 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het dagelijks bestuur van Baanbrekers heeft na een onderzoek, dat onder andere bestond uit het verhoren van getuigen en het raadplegen van registers, vastgesteld dat appellanten meerdere kentekens op hun naam hadden staan en aanzienlijke kasstortingen op hun bankrekeningen hadden gedaan. Dit leidde tot de conclusie dat appellanten hun inlichtingenverplichting hadden geschonden door geen melding te maken van hun autohandel en de kasstortingen. Het dagelijks bestuur heeft daarop besloten de bijstand over een bepaalde periode in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellanten tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellanten hebben vervolgens hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting is gebleken dat de intrekking van de bijstand over de periode van 17 februari 2009 tot 29 juli 2009 niet op voldoende feitelijke grondslag berustte, omdat er pas op 29 juli 2009 aanwijzingen voor autohandel waren. De Raad voor de Rechtspraak heeft geoordeeld dat de intrekking en terugvordering over deze periode niet kan worden gehandhaafd, maar dat de schending van de inlichtingenverplichting door appellanten wel vaststaat.
De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en het dagelijks bestuur opgedragen om een nieuw besluit te nemen met betrekking tot de hoogte van de terugvordering, enkel voor de periode van 29 juli 2009 tot en met 30 april 2012. Tevens is het dagelijks bestuur veroordeeld in de kosten van appellanten, die zijn begroot op € 2.940,-. De uitspraak is openbaar gedaan op 14 juli 2015.