ECLI:NL:CRVB:2015:2380

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2015
Publicatiedatum
20 juli 2015
Zaaknummer
13-4294 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv om de WAO-uitkering van appellant te verlagen, ongegrond werd verklaard. Appellant ontving voorheen een uitkering op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid vanwege rugklachten en andere gezondheidsproblemen. Na een herbeoordeling door een verzekeringsarts van het Uwv, werd vastgesteld dat appellant niet meer voldeed aan de criteria voor geen benutbare mogelijkheden, wat leidde tot een verlaging van de uitkering naar 55 tot 65% arbeidsongeschiktheid.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn huisarts onvoldoende in acht is genomen en dat hij meer beperkingen heeft dan vastgesteld door het Uwv. Hij verwees naar een rapport van een andere verzekeringsarts die stelde dat er meer beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen zouden moeten worden. Het Uwv heeft echter verzocht om de eerdere uitspraak te bevestigen, en de Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant niet overtuigend genoeg bevonden om de eerdere beslissing te herzien.

De Raad concludeert dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd zijn en dat er geen medische gegevens zijn die de stellingen van appellant ondersteunen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies voor appellant medisch passend zijn. De Raad wijst het verzoek om schadevergoeding af en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

13/4294 WAO
Datum uitspraak: 17 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 juli 2013, 12/7508 en 13/813 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2015. De behandeling heeft gevoegd plaatsgevonden met zaak 13/4293 ZW. Appellant is verschenen met bijstand van
mr. P.W.G.J. de Haas. Voorts was D. Heesakkers aanwezig. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft laatstelijk een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% wegens rugklachten en aortaklep insufficiëntie. Daarnaast heeft hij diabetes en knieklachten.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling is appellant onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv. Deze verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 8 mei 2012 vermeld dat appellant niet meer aan de criteria voor geen benutbare mogelijkheden voldoet. Op grond van zijn energetische beperkingen en het dagverhaal wordt hij in staat geacht halve dagen te werken, waarbij rekening gehouden moet worden met de rugbeperkingen, en is een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Vervolgens heeft een onderzoek door een arbeidsdeskundige plaatsgevonden.
1.3.
Bij besluit van 5 juli 2012 heeft het Uwv de uitkering van appellant met ingang van
2 augustus 2012 verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.4.
Naar aanleiding van zijn bezwaar tegen dit besluit is appellant onderzocht door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze verzekeringsarts heeft in zijn rapport van
26 oktober 2012 vermeld dat de forse verminderde belastbaarheid van appellant voldoende is vertaald in de forse beperkingen die in de FML zijn opgenomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in zijn rapport van 20 november 2012 vermeld dat drie door de (primaire) arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet voor appellant geschikt zijn, maar dat hij op basis van de resterende functies nog steeds een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65% heeft.
1.5.
Bij besluit op bezwaar van 5 december 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 juli 2012 onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen geen aanleiding voor twijfel te hebben aan de bevindingen en de conclusies van de verzekeringsartsen per datum in geding. Voorts is de rechtbank van oordeel dat in de door het Uwv geselecteerde functies de mogelijkheden van appellant niet worden overschreden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de inlichtingen van zijn huisarts van
10 mei 2012 onvoldoende zijn meegenomen. Hij heeft meer beperkingen dan door het Uwv is vastgesteld. Hij is daarbij nu ook onder behandeling voor trillende handen en slaapapneu. Voorts stelt hij ook psychische klachten te hebben en niet vier uur per dag te kunnen werken.
Ter onderbouwing van zijn argumenten heeft hij verwezen naar een brief van verzekeringsarts H.M.Th. Offermans van 7 mei 2015. Offermans meent op basis van bestudering van de door de behandelend artsen van appellant gegeven inlichtingen dat er meer, dan wel forsere, beperkingen in de FML opgenomen dienen te worden. De geselecteerde functies kunnen volgens appellant voorts niet worden gehandhaafd door de hoge eisen die daarin worden gesteld aan hand- en vingergebruik.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op het bestreden besluit.
4.1.
De hoger beroepsgronden vormen voornamelijk een herhaling van de gronden die appellant in eerste aanleg heeft aangevoerd.
4.2.
Voor zover de gronden betrekking hebben op de verzekeringsgeneeskundige kant van de besluitvorming heeft de rechtbank met juistheid gewezen op de rapporten van de verzekeringsarts van 8 mei 2012 en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 oktober 2012. Uit deze rapporten blijkt dat de dossiergegevens, waaronder de inlichtingen van de behandelend artsen, zijn bestudeerd en appellant lichamelijk en psychisch is onderzocht. Het rapport van 26 oktober 2012 bevat een deugdelijk gemotiveerde verzekeringsgeneeskundige reactie op appellants bezwaren tegen het besluit van 5 juli 2012. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts in zijn in de beroepsfase ingebrachte rapport van 19 juni 2013 erop gewezen dat in bezwaar geen psychopathologie vastgesteld kon worden en dat er vanuit de behandelende artsen van appellant ook geen informatie bekend is, waaruit zou blijken dat er sprake is van psychopathologie. Ook in hoger beroep heeft appellant geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat hiervan sprake is. Evenmin is uit bijvoorbeeld medische gegevens gebleken dat hij ten tijde van de datum in geding, 2 augustus 2012, last had van trillende handen dan wel dat hij ten tijde van deze datum meer of andere beperkingen had. Tegenover het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich baseert heeft appellant geen onderbouwd medisch oordeel gesteld dat doet twijfelen aan de juistheid van dat standpunt van het Uwv. Verzekeringsarts Offermans heeft in zijn brief van 7 mei 2015 zijn stelling dat appellant meer beperkingen heeft niet met medische gegevens onderbouwd en Offermans heeft appellant niet zelf onderzocht. Op grond van deze brief kan dan ook niet worden geconcludeerd dat de FML een onjuist beeld geeft van appellants lichamelijke dan wel psychische beperkingen. Gelet op het voorgaande ziet de Raad geen aanleiding om een deskundige te benoemen, zoals is verzocht door appellant.
4.3.
Terecht heeft de rechtbank de beroepsgrond verworpen dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Daarbij heeft de rechtbank ook terecht verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. In het rapport van 20 november 2012 zijn drie functies vervallen omdat deze niet geschikt waren voor appellant en is inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd waarom de belasting in de resterende functies in overeenstemming is met appellants verzekeringsgeneeskundig vastgestelde mogelijkheden en beperkingen. In de vermelde brief van Offermans is ook geen (medische) onderbouwing gegeven voor de stelling dat de functies niet passend zijn.
4.4.
Gelet op hetgeen is overwogen in overweging 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. Gelet hierop wordt het verzoek tot veroordeling van vergoeding van schade afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op het beroep tegen het besluit van 5 december 2012;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) J.R. van Ravenstein
JvC