ECLI:NL:CRVB:2015:2389

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2015
Publicatiedatum
20 juli 2015
Zaaknummer
14-1335 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en sollicitatieplicht van appellant met rugklachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot zijn WIA-uitkering. Appellant, die zich op 24 mei 2011 ziek meldde vanwege rugklachten, was eerder als inkoper/voorraadbeheerder werkzaam. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 21 mei 2013 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij hij 45% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant was verplicht om tweemaal per maand te solliciteren, wat hij betwistte in zijn hoger beroep.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van appellant en dat de geselecteerde voorbeeldfuncties medisch passend waren. Appellant voerde aan dat hij niet in staat was om te solliciteren en dat de FML geen urenbeperking bevatte. De Centrale Raad bevestigde echter de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv. De Raad oordeelde dat appellant in staat was om passend werk te verrichten en dat de sollicitatieplicht van twee keer per maand gerechtvaardigd was.

De Centrale Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van griffier J.R. van Ravenstein.

Uitspraak

14/1335 WIA
Datum uitspraak: 17 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 januari 2014, 13/6090 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2015. Appellant is vertegenwoordigd door zijn echtgenote, zijn zonen en mr. A. Schippers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als inkoper / voorraadbeheerder voor 37,39 uur per week. Voor dit werk heeft hij zich op 24 mei 2011 ziek gemeld vanwege rugklachten. Bij besluit van 31 mei 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 21 mei 2013 op grond van artikel 54 van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering. Appellant is 45% arbeidsongeschikt geacht. Op 5 juni 2013 heeft het Uwv appellant een werkplan toegestuurd, waarin aan appellant, onder andere, de verplichting wordt opgelegd om tweemaal per maand te solliciteren.
1.2.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 31 mei 2013 en tegen het werkplan. Bij besluit van 23 september 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv, onder verwijzing naar een rapport van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 augustus 2013, de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en een rapport van zijn arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 20 september 2013, de bezwaren van appellant ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank met betrekking tot de verzekeringsgeneeskundige kant van het bestreden besluit, voor zover betrekking hebbend op de vaststelling van het percentage van appellants arbeidsongeschiktheid, overwogen dat het medisch onderzoek dat aan dat besluit ten grondslag ligt voldoende zorgvuldig is geweest en dat op grond van de beschikbare gegevens moet worden aangenomen dat de verzekeringsartsen van het Uwv bij appellant niet te geringe medische beperkingen voor het verrichten van arbeid hebben vastgesteld. De verzekeringsartsen waren op de hoogte van de rugklachten en psychische klachten van appellant en hebben daar forse beperkingen voor gesteld. Ook is rekening gehouden met het medicatiegebruik van appellant. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van
24 december 2013 voldoende heeft gemotiveerd waarom het morfinegebruik van appellant niet leidt tot meer beperkingen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de door appellant in beroep overgelegde informatie van neurochirurg K. Goedseels geen aanleiding geeft te twijfelen aan de door de verzekeringsartsen aangenomen belastbaarheid van appellant, omdat deze informatie niet ziet op de datum in geding.
2.2.
De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat de voor appellant geselecteerde voorbeeldfuncties in medische zin passend zijn. Hierbij verwijst de rechtbank naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 20 september 2013.
2.3.
De rechtbank heeft geoordeeld dat, gelet op vaste rechtspraak van de Raad, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1188, het werkplan aangemerkt wordt als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Uwv heeft rekening gehouden met het feit dat appellant forse beperkingen heeft en een geringe kans op resultaat door de sollicitatieplicht te verlagen van vier naar twee sollicitaties per maand. Er is geen aanleiding voor de conclusie dat appellant niet in staat zou zijn om tweemaal per maand te solliciteren, nu hij eveneens in staat is tot het verrichten van passend werk.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv hem ten onrechte niet in aanmerking heeft gebracht voor een IVA-uitkering. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met de klachten en beperkingen van appellant. In de geselecteerde functies wordt de belastbaarheid van appellant overschreden op de aspecten zitten, reiken en tillen. Appellant is niet in staat om dagelijks ongeveer 7 uren het toetsenbord en de muis te bedienen. Ten onrechte is er geen urenbeperking opgenomen in de FML. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant in hoger beroep brieven van zijn huisarts van 28 februari 2014 en 9 mei 2014, neurochirurg Goedseels van 20 maart 2014 en neurochirurg L. de Jong van 31 juli 2014 overgelegd. Appellant is het er evenmin mee eens dat hij twee keer per maand moet solliciteren.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak. Het heeft ter onderbouwing van zijn verweer verwezen naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 april 2014 en 16 juni 2014.
4. Het oordeel van de Raad.
4.1.
De gronden van appellant in hoger beroep zijn, in essentie, een herhaling van de gronden die hij in eerste aanleg heeft aangevoerd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de juistheid van de uit het onderzoek getrokken conclusies. De overwegingen die de rechtbank daarover heeft gehanteerd worden onderschreven.
4.2.
De medische informatie die appellant in hoger beroep heeft overgelegd geeft geen aanleiding voor twijfel aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 14 april 2014 en 16 juni 2014 inzichtelijk gemotiveerd waarom de informatie van de huisarts en de neurochirurgen niet leidt tot het aannemen van meer beperkingen in de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft te kennen gegeven dat de gevolgen van de operatieve ingreep op 20 september 2013 niet meegewogen kunnen worden in de in geding zijnde beoordeling, omdat die ingreep vier maanden na de datum in geding heeft plaatsgevonden. Niet ontkend wordt door het Uwv dat zitten voor appellant in het najaar van 2013 een te grote belasting vormt. Appellant is ook op de datum in geding beperkt geacht voor zitten. Voor de psychische klachten zijn beperkingen opgenomen. Meer beperkingen zijn niet gerechtvaardigd, omdat geen psychiatrische stoornis aan die klachten ten grondslag ligt. Er bestaat geen aanleiding te twijfelen aan deze rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.3.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant, gelet op de aan deze functies verbonden belastende aspecten. Dit is met de rapporten van de arbeidsdeskundige van het Uwv van 30 mei 2013 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 20 september 2013 en 22 mei 2015 voldoende verifieerbaar en inzichtelijk toegelicht.
4.4.
Nu appellant niet volledig arbeidsongeschikt is komt de Raad niet toe aan een beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid.
4.5.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat geen aanleiding bestaat voor de conclusie dat appellant niet in staat zou zijn om twee keer per maand te solliciteren. De rechtbank heeft daartoe terecht overwogen dat appellant in staat is passend werk te verrichten. Het Uwv heeft rekening gehouden met de forse beperkingen van appellant alsmede met de geringe kans op resultaat door de sollicitatieverplichting te verlagen van viermaal per maand naar tweemaal per maand.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) J.R. van Ravenstein

JL