ECLI:NL:CRVB:2015:2458

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2015
Publicatiedatum
24 juli 2015
Zaaknummer
14-914 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en de beoordeling van de wachttijd

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan betrokkene, die zich ziek had gemeld in verband met chronische bronchitis. Betrokkene had eerder een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen en had op 25 september 2012 een WIA-uitkering aangevraagd. Appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, had vastgesteld dat betrokkene met ingang van 1 november 2012 weer geschikt was voor haar werkzaamheden, waardoor geen ziekengeld meer werd toegekend. Betrokkene had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van betrokkene tegen het besluit van appellant gegrond verklaard, omdat zij oordeelde dat appellant ten onrechte geen zelfstandige beoordeling had verricht over de wachttijd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat de rechtsgevolgen in stand bleven. Appellant ging in incidenteel hoger beroep, waarbij hij stelde dat er wel degelijk een zelfstandige weging had plaatsgevonden.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op deugdelijke wijze had plaatsgevonden en dat er geen inconsistenties of onjuistheden in de rapporten waren. De Raad volgde het standpunt van appellant en oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen zelfstandige beoordeling van de wachttijd had plaatsgevonden. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/914 WIA
Datum uitspraak: 24 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het incidenteel hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank
Zeeland-West-Brabant van 12 november 2013, 13/1180 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. I. van den Heuvel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Appellant heeft een verweerschrift ingediend en tevens incidenteel hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend en heeft nadien bij brief van 13 mei 2015 het hoger beroep ingetrokken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2015. Betrokkene en
mr. Van den Heuvel zijn niet verschenen. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is laatstelijk werkzaam geweest als medewerkster in de tuinbouw (aardbeienplantensorteerster), de maatgevende arbeid. Zij heeft zich per 29 december 2010 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet ziek gemeld in verband met chronische bronchitis. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft betrokkene een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) ontvangen.
1.2.
Op 25 september 2012 heeft betrokkene een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.3.
Bij besluit van 26 oktober 2012 heeft appellant vastgesteld dat betrokkene met ingang van 1 november 2012 weer geschikt was om haar arbeid te verrichten, zodat verder geen ziekengeld werd toegekend. Het daartegen gemaakte bezwaar heeft appellant bij besluit van 21 november 2012 ongegrond verklaard. Hiertegen is geen beroep ingesteld.
1.4.
Appellant heeft bij besluit van 29 oktober 2012 vastgesteld dat voor betrokkene met ingang van de datum in geding, 26 december 2012, geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan, onder de overweging dat zij de voorgeschreven wachttijd van 104 weken niet heeft doorlopen. Appellant heeft bij besluit van 28 januari 2013 (bestreden besluit) het bezwaar tegen het besluit van 29 oktober 2012 ongegrond verklaard, onder verwijzing naar de rapporten van 26 oktober 2012 en 21 november 2012 van zijn verzekeringsartsen (bezwaar en beroep).
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard. Daartoe heeft zij onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 29 mei 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:CA1414) en 25 september 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1844) geoordeeld dat appellant ten onrechte niet een zelfstandige beoordeling heeft verricht met betrekking tot de vraag of betrokkene de wachttijd heeft volgemaakt. Het bestreden besluit is vernietigd wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. De rechtbank heeft vervolgens de haar voorgelegde verzekeringsgeneeskundige gegevens onderzocht en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven. Zij heeft voorts beslissingen gegeven over de proceskosten en het griffierecht.
3. Appellant heeft in het incidenteel beroep verzocht de aangevallen uitspraak te vernietigen en het beroep alsnog ongegrond te verklaren. Daartoe heeft appellant gesteld dat de rechtbank niet heeft onderkend dat bij het medisch onderzoek in het kader van de Wet WIA een zelfstandige weging heeft plaatsgevonden door appellant.
4.1.
De Raad overweegt als volgt.
4.2.
De verzekeringsarts heeft naar aanleiding van de aanvraag van betrokkene om een uitkering op grond van de Wet WIA haar in het kader van deze wet op 15 oktober 2012 onderzocht en de in het dossier aanwezige medische informatie bestudeerd. Op grond daarvan heeft hij in zijn rapport van 26 oktober 2012 geconcludeerd dat betrokkene beperkingen heeft voor fysiek belastend werk, een stoffige werkomgeving, prikkelende stoffen en bovenhands werken. In psychisch opzicht maakt betrokkene een weerbare indruk. Zij vertoont geen depressieve kenmerken. Op basis van een beschrijving van de maatgevende arbeid door een arbeidsdeskundige, heeft die arts betrokkene ondanks haar beperkingen op 1 november 2012 in staat geacht de maatgevende arbeid te verrichten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 21 november 2012 op grond van dossierstudie en gegevens verkregen tijdens een hoorzitting geconcludeerd dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts. Gelet hierop is er geen aanleiding voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet op deugdelijke wijze heeft plaatsgevonden, dat de opgestelde rapporten inconsistenties bevatten of niet concludent zijn, dan wel dat de medische beoordeling onjuist is of dat aan de juistheid van deze beoordeling twijfel bestaat. In aanmerking genomen dat het hier een onderzoek in het kader van de Wet WIA betrof, volgt de Raad niet het oordeel van de rechtbank dat hier geen zelfstandige beoordeling van de vervulling van de wachttijd heeft plaatsgevonden. De Raad onderschrijft het standpunt van appellant in het incidenteel hoger beroepschrift en voegt hieraan nog toe dat in overeenstemming met artikel 2, zesde lid, van het Schattingsbesluit geen arbeidskundig onderzoek heeft plaatsgevonden.
4.3.
Hetgeen is overwogen onder 4.2 leidt tot de conclusie dat het incidenteel hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had moeten doen zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) S. Aaliouli
JvC