ECLI:NL:CRVB:2015:2462

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2015
Publicatiedatum
24 juli 2015
Zaaknummer
14-2612 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WGA-loonaanvullingsuitkering na zorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die sinds 22 mei 2008 arbeidsongeschikt was door rugklachten, had een WGA-loonaanvullingsuitkering ontvangen. Deze uitkering werd beëindigd op 24 oktober 2013 na een herbeoordeling van haar belastbaarheid. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de onderzoeken door de verzekeringsartsen zorgvuldig waren uitgevoerd en dat de aangenomen beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) adequaat waren. Appellante stelde dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met de medische informatie van haar behandelaars.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig medisch onderzoek hadden verricht en dat er geen objectieve medische gronden waren voor meer beperkingen dan aangenomen. De Raad concludeerde dat de werkzaamheden van de voorgehouden functies de belastbaarheid van appellante niet overschreden, en dat de aangevallen uitspraak terecht was.

De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

14/2612 WIA
Datum uitspraak: 24 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
2 april 2014, 13/9106 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. van der Plas hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft het Uwv nog een aanvullend rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend, gedateerd 13 april 2015.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2015. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooij-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is op 22 mei 2008 uitgevallen voor haar werk als schoonmaakster wegens rugklachten. Aan haar is een WGA-loongerelateerde uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend met ingang van 20 mei 2010. Met ingang van 20 mei 2012 is deze uitkering beëindigd en aansluitend is een
WGA-loonaanvullingsuitkering (WGA-lau) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd is vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
Op verzoek van de ex-werkgever van appellante heeft in juli 2013 een herbeoordeling plaatsgevonden van de belastbaarheid van appellante, wat heeft geleid tot beëindiging van de WGA-lau met ingang van 24 oktober 2013 bij besluit van 23 augustus 2013. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 4 oktober 2013 (bestreden besluit).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij (kort samengevat) overwogen dat de onderzoeken door de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn geweest en dat zij niet te geringe beperkingen hebben aangenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 juli 2013. Aan de stelling van appellante dat zij met dezelfde klachten eerder wel een uitkering heeft genoten heeft de rechtbank niet de consequenties verbonden die appellante eraan wenst te zien. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, op basis van zijn eigen onderzoeksbevindingen en de informatie van de behandelende sector, voldoende rekening heeft gehouden met de objectiveerbare beperkingen. Ook de doorverwijzing naar de
MDL-arts in februari 2014 levert geen grond voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling op, aangezien deze ruim na de datum in geding heeft plaatsgevonden. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat gesteld noch gebleken is dat de werkzaamheden van de voorgehouden functies de belastbaarheid van appellante overschrijden.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de aangevallen uitspraak onzorgvuldig is genomen en onvoldoende is gemotiveerd. De medische informatie van haar behandelaars is volgens haar onvoldoende meegewogen door de rechtbank.
4.1.
De Raad komt tot het volgende oordeel.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat sprake is geweest van zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Beide verzekeringsartsen hebben lichamelijk onderzoek verricht en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door appellante ingediende nadere medische informatie van haar huisarts betrokken bij zijn oordeelsvorming. Tevens heeft een hoorzitting plaatsgevonden in aanwezigheid van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Door de rechtbank is eveneens terecht overwogen dat voldoende rekening is gehouden door de verzekeringsarts bezwaar en beroep met de objectiveerbare beperkingen van appellante, zoals deze naar voren zijn gekomen uit zijn onderzoeksbevindingen en de bevindingen van de behandelende neuroloog. Door de verzekeringsartsen zijn geen afwijkende bevindingen vastgesteld na lichamelijk onderzoek en uit de informatie van de behandelende neuroloog blijkt dat uit de verrichte onderzoeken evenmin is gebleken van afwijkingen van betekenis. Terecht hebben de verzekeringsartsen dan ook op basis van rugklachten die resteren na een operatief verholpen hernia in de onderrug, beperkingen aangenomen in de FML. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is afdoende gemotiveerd dat voor meer beperkingen dan aangenomen, geen medische objectiveerbare grond is. Nu appellante in hoger beroep geen nadere medische informatie heeft ingediend die twijfel zou kunnen oproepen aan de juistheid van de medische beoordeling, wordt volstaan met verwijzing naar de overwegingen van de rechtbank.
4.3.
Ten aanzien van de medische geschiktheid van de voorgehouden functies voor appellante heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat niet is gebleken dat de werkzaamheden van deze functies de belastbaarheid van appellante overschrijden. Door de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is de geschiktheid van de functies van inpakster koekjes, huishoudelijk medewerker en medewerker schoonmaakdienst voor appellante, gelet op de in de FML weergegeven belastbaarheid, afdoende gemotiveerd bij rapporten van
15 augustus 2013 en 13 april 2015.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.5.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) M. Crum

RB