ECLI:NL:CRVB:2015:2464
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geen recht op WIA-uitkering door gebrek aan toename van beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WIA-uitkering aan appellant, die eerder als schoonmaker werkzaam was. Appellant was op 27 februari 2008 uitgevallen door klachten aan zijn handen en polsen, veroorzaakt door de aandoening M. Quervain. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant met ingang van 24 februari 2010 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant heeft geen rechtsmiddelen ingesteld tegen dit besluit, waardoor het in rechte vaststond.
In 2012 meldde appellant een verslechtering van zijn gezondheid, maar het Uwv concludeerde dat er geen toename van beperkingen was uit dezelfde ziekteoorzaak. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant ongegrond, en appellant ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan hun bevindingen. Appellant had geen nieuwe medische informatie ingediend die zijn claim van toegenomen beperkingen onderbouwde.
De Raad bevestigde dat de klachten aan de ellebogen en schouders niet voortvloeiden uit de eerder vastgestelde hand- en polsproblemen. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen terecht hadden vastgesteld dat de beperkingen aan de handen en polsen niet waren toegenomen en dat de klachten aan de andere ledematen voortkwamen uit een andere ziekteoorzaak. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.