ECLI:NL:CRVB:2015:2466
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel inzake de Ziektewet en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die op 11 november 2013 een eerder besluit van het Uwv heeft bekrachtigd. Appellant, die sinds 1985 een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), heeft zich per 4 april 2012 ziek gemeld vanwege toegenomen psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet, omdat hij in staat zou zijn zijn arbeid te verrichten. Dit besluit is door appellant bestreden, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische informatie is overgelegd die de gezondheidstoestand van appellant per 4 april 2012 in een ander licht zou stellen.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn gezondheidstoestand na 2010 is verslechterd en dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden met zijn klachten. Hij heeft een expertiserapport van verzekeringsarts H.J.M. van der Planken ingediend ter ondersteuning van zijn standpunt. Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant per 4 april 2012 geschikt was voor ten minste één van de in 2008 in het kader van de WAO geduide functies. De Raad heeft vastgesteld dat er geen nieuwe medische feiten zijn die de conclusie van het Uwv zouden ondermijnen. De aangevallen uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.