ECLI:NL:CRVB:2015:2466

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2015
Publicatiedatum
27 juli 2015
Zaaknummer
13-6812 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel inzake de Ziektewet en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die op 11 november 2013 een eerder besluit van het Uwv heeft bekrachtigd. Appellant, die sinds 1985 een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), heeft zich per 4 april 2012 ziek gemeld vanwege toegenomen psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet, omdat hij in staat zou zijn zijn arbeid te verrichten. Dit besluit is door appellant bestreden, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische informatie is overgelegd die de gezondheidstoestand van appellant per 4 april 2012 in een ander licht zou stellen.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn gezondheidstoestand na 2010 is verslechterd en dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden met zijn klachten. Hij heeft een expertiserapport van verzekeringsarts H.J.M. van der Planken ingediend ter ondersteuning van zijn standpunt. Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant per 4 april 2012 geschikt was voor ten minste één van de in 2008 in het kader van de WAO geduide functies. De Raad heeft vastgesteld dat er geen nieuwe medische feiten zijn die de conclusie van het Uwv zouden ondermijnen. De aangevallen uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/6812 ZW
Datum uitspraak: 20 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
11 november 2013, 13/1051 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is door mr. E. Kocabas-Güler, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een expertiserapport van verzekeringsarts H.J.M. van der Planken van
2 mei 2014 ingediend. Het Uwv heeft hierop gereageerd en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2015. Namens appellant is verschenen mr. T. Kocabas, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, bekend met pijnklachten in de nek, schouder en rug alsmede psychische (spannings)klachten, ontvangt sedert 1985 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Bij besluit van 9 mei 2008 is de WAO-uitkering van appellant met ingang van 10 juli 2008 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Daaraan ligt ten grondslag dat appellant met de bij hem bestaande beperkingen in staat is te achten een viertal functies te vervullen. Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend.
1.2.
Appellant heeft zich vanuit de situatie dat hij tevens een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving per 4 april 2012 ziek gemeld in verband met toegenomen psychische en lichamelijke klachten.
1.3.
Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 10 december 2012 vastgesteld dat appellant met ingang van 4 april 2012 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet, omdat hij in staat is zijn arbeid te verrichten. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 3 april 2013 (bestreden besluit), onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en heeft geen reden gezien de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat appellant geen nadere medische informatie heeft overgelegd die een ander licht werpt op zijn gezondheidstoestand per 4 april 2012 en op eventuele beperkingen die daaruit voortvloeien voor het verrichten van arbeid.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn gezondheidstoestand na 2010 is veranderd met het gevolg dat zijn lichamelijke en psychische klachten zijn toegenomen. De verzekeringsartsen hebben met deze klachten onvoldoende rekening gehouden. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant een expertiserapport van verzekeringsarts Van der Planken van 2 mei 2014 ingediend.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. De rechtbank is bij de bepaling van de maatstaf arbeid terecht uitgegaan van de ten tijde van de herbeoordeling per 10 juli 2008 geduide functies. Bij deze beoordeling zijn voor appellant de functies meteropnemer gas, warmte, elektra (SBC-code 315181), service chauffeur (SBC-code 282101), monteur/monteuse (SBC-code 267050) en rollenster bediener (SBC-code 268040) geselecteerd. Zoals reeds vaker is overwogen gaat het om elk van de functies afzonderlijk, zodat voldoende is wanneer het besluit wordt gedragen door een geschiktheid voor ten minste één van de destijds geselecteerde functies.
4.2.
In dit geding staat de vraag centraal of de belastbaarheid van appellant op 4 april 2012 (datum in geding) zodanig was, dat hij in staat was ten minste één van de hiervoor vermelde functies te vervullen.
4.3.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Er is sprake geweest van een zorgvuldig verricht medisch onderzoek. Zoals uit de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv blijkt, is bij appellant een lichamelijk en psychisch onderzoek verricht, is appellant tijdens de hoorzitting gezien en is informatie verkregen van de huisarts van appellant. Alle door appellant ervaren klachten alsmede de gegevens van de huisarts zijn bij de beoordeling meegewogen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de verzekeringsartsen op inzichtelijke wijze hebben onderbouwd dat met de gestelde lichamelijke en psychische klachten rekening is gehouden en dat er geen indicatie bestaat om op basis van objectiveerbare gevolgen van ziekte of gebrek ten tijde in geding meer beperkingen aan te nemen dan reeds in 2008 in het kader van een WAO-beoordeling zijn aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gesteld dat het ontbreken van nieuwe onderzoeken in de afgelopen periode en de behandeling door middel van pijnstillende medicatie niet wijzen op een veranderde gezondheidssituatie. Er bestaat gelet op de beschikbare medische gegevens geen aanleiding voor twijfel aan het standpunt van de verzekeringsartsen.
4.4.
Het door appellant in hoger beroep overgelegde rapport van verzekeringsarts Van der Planken leidt niet tot een ander oordeel. Uit diens rapport volgt dat de aan hem gerichte vraagstelling een ander ziektegeval betrof (per 15 augustus 2013) dan de onderhavige. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv in zijn reactie overtuigend overwogen dat in dit rapport in essentie geen nieuwe medische feiten worden vermeld die zien op de datum hier in geding, 4 april 2012.
4.5.
Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 heeft het Uwv appellant per
4 april 2012 terecht geschikt geacht voor ten minste één van de in 2008 in het kader van de WAO geduide functies en terecht geen ziekengeld toegekend. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2015.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) J.R. van Ravenstein
IvR