Uitspraak
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.470,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht in beroep en hoger beroep van
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die haar beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante, die als schoonmaakster werkte, had zich ziek gemeld en ontving een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet WIA. Het Uwv had vastgesteld dat appellante recht had op deze uitkering, maar appellante was het niet eens met de medische beoordeling en de vastgestelde urenomvang van haar maatman. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen aanvullende medische informatie heeft opgevraagd en dat haar beperkingen niet correct zijn ingeschat. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet onzorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de rapporten van de verzekeringsartsen. De Raad heeft vastgesteld dat de in hoger beroep overgelegde medische informatie geen nieuwe inzichten bood die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De Raad heeft ook geoordeeld dat het Uwv de urenomvang van de maatman correct had vastgesteld en dat de functie van wikkelaar passend was voor appellante. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.470,- bedragen. De uitspraak werd gedaan op 17 juli 2015.