ECLI:NL:CRVB:2015:2468
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, die als bedrijfsleider werkte, was uitgevallen door knie- en beenklachten en had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem een loongerelateerde WGA-uitkering toekende. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd en dat de medische gegevens geen aanleiding gaven voor een andere conclusie over de belastbaarheid van appellant.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere gronden, maar de Raad oordeelde dat hij niet voldoende onderbouwde waarom de rechtbank onjuist had geoordeeld. Appellant had geen nieuwe medische stukken overgelegd die zijn stellingen konden ondersteunen. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat appellant, gezien zijn functionele mogelijkheden, in staat was de voorgehouden functies te verrichten. De Raad zag ook geen aanleiding om een psychiater te benoemen, zoals door appellant was verzocht. Uiteindelijk werd het hoger beroep verworpen en de aangevallen uitspraak bevestigd, zonder veroordeling in proceskosten.