ECLI:NL:CRVB:2015:2468

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2015
Publicatiedatum
27 juli 2015
Zaaknummer
13-6759 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, die als bedrijfsleider werkte, was uitgevallen door knie- en beenklachten en had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem een loongerelateerde WGA-uitkering toekende. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd en dat de medische gegevens geen aanleiding gaven voor een andere conclusie over de belastbaarheid van appellant.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere gronden, maar de Raad oordeelde dat hij niet voldoende onderbouwde waarom de rechtbank onjuist had geoordeeld. Appellant had geen nieuwe medische stukken overgelegd die zijn stellingen konden ondersteunen. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat appellant, gezien zijn functionele mogelijkheden, in staat was de voorgehouden functies te verrichten. De Raad zag ook geen aanleiding om een psychiater te benoemen, zoals door appellant was verzocht. Uiteindelijk werd het hoger beroep verworpen en de aangevallen uitspraak bevestigd, zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

13/6759 WIA
Datum uitspraak: 17 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
20 november 2013, 13/3240 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. B. Anik, advocaat, en drs. I. Celik, tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als bedrijfsleider voor 39,08 uur per week. Voor dit werk is hij op 7 september 2009 uitgevallen met linker knie- en beenklachten. Bij besluit van 13 maart 2013 heeft het Uwv, na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, vastgesteld dat voor appellant met ingang van 22 januari 2013 op grond van artikel 54 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering.
1.2.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 maart 2013. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts onderschreven en geconcludeerd dat de belastbaarheid van appellant conform de door de verzekeringsarts vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft overwogen dat de functie kassamedewerker, caissière (Sbc-code 317030) niet passend is voor appellant, en deze functie laten vervallen. Hij heeft een passende functie bijgeduid en geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid 36,38% is. Het bezwaar van appellant is vervolgens bij besluit van
18 juni 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig zou zijn uitgevoerd of zou zijn gebaseerd op onjuiste medische gegevens. Het standpunt van appellant dat hij verdergaand beperkt moet worden geacht op de aspecten tillen, dragen, lopen en staan, vindt onvoldoende steun in de zich in het dossier bevindende medische gegevens. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de overgelegde informatie van de vaatchirurg beoordeeld en heeft bevestigd dat de daarin genoemde conclusie door hem was meegenomen bij het vaststellen van de beperkingen. Nu appellant in beroep verder geen concrete medische gegevens heeft ingebracht die twijfel oproepen aan voornoemd standpunt, kan de stelling dat meer beperkingen moeten worden aangenomen per de datum in geding niet worden gevolgd. De rechtbank heeft voorts de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met zijn klachten en beperkingen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant heeft aangevoerd in hoger beroep zijn in essentie een herhaling van de gronden van het beroep bij de rechtbank. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak deze gronden besproken en is tot het oordeel gekomen dat deze niet kunnen slagen. Appellant heeft niet onderbouwd waarom hij de overwegingen van de rechtbank, zoals weergegeven in de aangevallen uitspraak, niet juist acht, noch heeft hij medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij meer of anders beperkt is dan is opgenomen in de FML. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat appellant gelet op zijn functionele mogelijkheden de voorgehouden functies kan verrichten. De Raad ziet geen aanleiding om een psychiater als deskundige te benoemen, zoals ter zitting door appellant is verzocht.
4.2.
Gelet op dat wat in 4.1 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) J.R. van Ravenstein

JL