ECLI:NL:CRVB:2015:2473

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2015
Publicatiedatum
27 juli 2015
Zaaknummer
13-5502 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellant, die sinds 1 april 2008 als kelner werkte, is op 23 november 2009 uitgevallen door klachten van overbelasting en is bekend met een stemmingsstoornis en hepatitis B. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant met ingang van 9 januari 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor hij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet WIA. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de rechtbank.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn psychische en fysieke klachten, waaronder COPD en hepatitis B, niet voldoende zijn meegewogen in de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen van appellant. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv bij een nieuw besluit op 28 januari 2015 appellant alsnog in aanmerking heeft gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, met een arbeidsongeschiktheid van 53,3%.

De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het besluit van 6 februari 2013 gegrond verklaard, terwijl het beroep tegen het besluit van 28 januari 2015 ongegrond werd verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.205,- bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van medische informatie in het kader van arbeidsongeschiktheid en de rechten van werknemers onder de Wet WIA.

Uitspraak

13/5502 WIA, 15/1515 WIA
Datum uitspraak: 24 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
4 september 2013, 13/2159 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere medische informatie ingediend. Hierop heeft het Uwv gereageerd.
Het Uwv heeft op een vraagstelling van de Raad gereageerd met een nader rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en heeft op 28 januari 2015 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Hierop heeft appellant gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2015. Appellant is verschenen met bijstand van mr. M. Hoogendonk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, die op 1 april 2008 in dienst is getreden als kelner gedurende 38 uur per week bij een Chinees-Indisch restaurant, is op 23 november 2009 voor deze werkzaamheden uitgevallen in verband met klachten van overbelasting. Appellant is bekend met een stemmingsstoornis en hepatitis B. In verband met onvoldoende re-integratie-inspanningen werd de werkgever de verplichting opgelegd om het loon door te betalen tot 8 januari 2013.
1.2.
Bij besluit van 23 november 2012, heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij met ingang van 9 januari 2013 (datum in geding) minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van
6 februari 2013 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig geacht en geen grond gezien voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellant op de datum in geding heeft onderschat. Evenmin ziet de rechtbank grond voor het oordeel dat appellant de vijf voor hem geselecteerde functies niet zou kunnen vervullen.
3. Het Uwv heeft bij besluit van 28 januari 2015 (bestreden besluit 2) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 23 november 2012, alsnog gegrond verklaard en vastgesteld dat appellant met ingang van 9 januari 2013 recht heeft op een loongerelateerde
WGA-uitkering op grond van de Wet WIA. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 53,3%.
4. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij als gevolg van COPD, chronische leverklachten (hepatitis B) en psychische klachten meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Met name de psychische klachten zijn volgens appellant in de loop der jaren in ernst toegenomen, waardoor hij nu niet in staat is tot het leveren van een continue arbeidsprestatie. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant informatie ingebracht van H.J.W. Voskamp, A&O psycholoog NIP. Verder heeft appellant aangevoerd dat hij inmiddels door zijn behandelend psychiater A.T. van den Bos is doorverwezen naar GGZ te Leiden, alwaar in augustus 2014 een intake heeft plaatsgevonden en door de GZ-psycholoog
J. Mulder de diagnose depressieve stoornis, recidiverend matig, is vastgesteld.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De hoger beroepsgronden van medische aard vormen in essentie een herhaling van de gronden die appellant in eerste aanleg heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de gronden terecht verworpen.
5.2.
De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat er geen aanleiding is het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) onzorgvuldig te achten. De verzekeringsarts heeft bij appellant lichamelijk en psychisch onderzoek verricht en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant tijdens het spreekuur gezien. De overwegingen van de rechtbank, zoals vermeld onder 5 van de aangevallen uitspraak, worden onderschreven.
5.3.
Voorts heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts vastgestelde en in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 1 november 2012 (FML) neergelegde beperkingen van appellant met betrekking tot zijn arbeidsmogelijkheden op 9 januari 2013. Volstaan wordt met een verwijzing naar de overwegingen onder 8 van de aangevallen uitspraak. Deze overwegingen worden onderschreven en daaraan wordt toegevoegd dat volgens de verzekeringsarts rekening moet worden gehouden met beperkingen ten aanzien van hoge werkdruk, conflictsituaties en cognitieve functies. Teveel taken tegelijk moeten vermeden worden en de werkzaamheden moeten eenvoudig en gestructureerd zijn. Ook is het raadzaam appellant fysiek niet zwaar te belasten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daar aan toegevoegd dat geen werkzaamheden kunnen worden geselecteerd die moeten worden verricht in een drukte van veel mensen bijeen (publiek). Er zijn geen aanwijzingen gevonden om het standpunt van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden.
5.4.
De in hoger beroep ingebrachte medische informatie, afkomstig van de psychologen Voskamp en Mulder en huisarts E.A.C.M. Zwaneveld, leidt niet tot de conclusie dat de psychische beperkingen van appellant op 9 januari 2013 zijn onderschat. In zijn aanvullende rapporten van 1 mei 2014 en 23 oktober 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd waarom geen aanleiding wordt gezien om ten aanzien van de psychische belastbaarheid van appellant een ander standpunt in te nemen dan neergelegd in bestreden besluit 1 en de daaraan ten grondslag liggende verzekeringsgeneeskundige rapporten. Zoals uit de FML blijkt, heeft de verzekeringsarts rekening gehouden met de psychische klachten en beperkingen aangenomen ten aanzien van persoonlijk functioneren (vasthouden en verdelen van de aandacht, vaste en bekende werkwijzen, voorspelbare werksituaties, veelvuldige deadlines/productiepieken en hoog handelingstempo) en sociaal functioneren (omgaan met conflicten, solitaire functie, leidinggevende aspecten). Bovendien heeft de informatie van Mulder betrekking op de psychische klachten van appellant in augustus 2014, zijnde omstreeks anderhalf jaar na de datum in geding. Uit de ingebrachte medische informatie is niet af te leiden dat de FML een onjuist beeld geeft van appellants psychische beperkingen voor het verrichten van arbeid op de datum in geding.
5.5.
Evenmin als in eerste aanleg heeft appellant in hoger beroep medische informatie overgelegd, waaruit blijkt dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met appellants klachten als gevolg van COPD en hepatitis B.
5.6.
Vastgesteld wordt dat het Uwv de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 1 heeft gewijzigd bij bestreden besluit 2. Gelet op het feit dat het Uwv bij bestreden besluit 2 appellant alsnog met ingang van 9 januari 2013 in aanmerking heeft gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, zal de aangevallen uitspraak worden vernietigd, zal het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond worden verklaard en zal dit besluit eveneens worden vernietigd.
5.7.
Het Uwv is met bestreden besluit 2 niet geheel tegemoet gekomen aan het bezwaar van appellant, zodat dit besluit, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, van rechtswege mede in de beoordeling wordt betrokken.
5.8.
Bestreden besluit 2 is gebaseerd op een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 8 december 2014, aangevuld op 23 januari 2015. Deze arbeidsdeskundige heeft een eerder geselecteerde functie laten vervallen omdat deze vanwege appellants rugklachten toch niet geschikt was. Op basis van de resterende geselecteerde functies van productiemedewerker metaal en electro-industrie (SBC-code 111171), huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334) en medewerker beddenreiniging (SBC-code 111112) heeft de arbeidsdeskundige een mate van arbeidsongeschiktheid van 53,3% vastgesteld.
5.9.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant in de FML vastgestelde beperkingen, moet worden geoordeeld dat de hiervoor onder 5.8 vermelde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn en deze functies aan bestreden besluit 2 ten grondslag gelegd mochten worden. Het Uwv heeft de geschiktheid van deze functies voor appellant in de arbeidskundige rapporten van 22 november 2012, 16 januari 2013, 5 februari 2013, 21 juni 2013 en
8 december 2014 afdoende toegelicht.Opgemerkt wordt dat de functies eenvoudige en gestructureerde werkzaamheden kennen, zonder fysiek te zwaar werk.
5.10.
Uit 5.9 volgt dat het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond moet worden verklaard.
6. Gelet op 5.6 is er aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in verband met verleende rechtsbijstand in beroep tot een bedrag van € 980,- en in hoger beroep tot een bedrag van € 1.225,-, in totaal € 2.205,-. Van voor vergoeding in aanmerking komende kosten in bezwaar is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 6 februari 2013 gegrond;
  • vernietigt het besluit van 6 februari 2013;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 28 januari 2015 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 2.205,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 162,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) D. van Wijk

JL