ECLI:NL:CRVB:2015:2479
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WIA-uitkering en de medische geschiktheid van appellant met psychische en rugklachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juli 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellant per 7 september 2012 geschikt was voor zijn arbeid, ondanks zijn psychische en rugklachten. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat hij door zijn klachten niet in staat was de geduide functies te vervullen, omdat deze onvoldoende afwisseling boden in zitten, staan en lopen. Hij verwees naar een rapport van psychiater G.C. Zwartjes, waarin werd gesteld dat hij niet belastbaar was voor arbeid. Het Uwv had echter verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank.
De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en vastgesteld dat de verzekeringsartsen van het Uwv de medische toestand van appellant op een zorgvuldige manier hadden beoordeeld. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de beperkingen van appellant ten tijde van de beoordeling in 2011 niet correct waren vastgesteld. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant per 7 september 2012 geschikt was voor de geduide functies en dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant per 26 september 2012 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij de wachttijd van 104 weken niet had doorlopen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad concludeerde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was, aangezien er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 juli 2015.