In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de mate van arbeidsongeschiktheid. Appellante had eerder een WGA-uitkering aangevraagd, waarbij het Uwv op 21 januari 2013 had vastgesteld dat zij met ingang van 2 januari 2013 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, met een mate van arbeidsongeschiktheid van 37,39%. Appellante ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard op 11 april 2013. De rechtbank Midden-Nederland bevestigde deze beslissing in een uitspraak van 24 september 2013.
In hoger beroep heeft appellante opnieuw haar gronden aangevoerd, waaronder de stelling dat het Uwv geen zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de duurzaamheid van haar klachten, en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onvoldoende rekening houdt met haar psychische en lichamelijke klachten. Appellante heeft verzocht om een onafhankelijk deskundige in te schakelen en om vergoeding van de proceskosten in bezwaar en beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep gegrond verklaard. De Raad oordeelde dat het Uwv ten onrechte de kosten in bezwaar had geweigerd te vergoeden, omdat er sprake was van een wijziging in de rechtspositie van appellante. De Raad bevestigde echter dat de medische beoordeling van het Uwv zorgvuldig was en dat appellante in staat was de geduide functies te vervullen. De Raad heeft het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.940,- bedragen.