ECLI:NL:CRVB:2015:2538

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2015
Publicatiedatum
29 juli 2015
Zaaknummer
13/5649 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging arbeidsongeschiktheid en vergoeding kosten in bezwaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de mate van arbeidsongeschiktheid. Appellante had eerder een WGA-uitkering aangevraagd, waarbij het Uwv op 21 januari 2013 had vastgesteld dat zij met ingang van 2 januari 2013 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, met een mate van arbeidsongeschiktheid van 37,39%. Appellante ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard op 11 april 2013. De rechtbank Midden-Nederland bevestigde deze beslissing in een uitspraak van 24 september 2013.

In hoger beroep heeft appellante opnieuw haar gronden aangevoerd, waaronder de stelling dat het Uwv geen zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de duurzaamheid van haar klachten, en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onvoldoende rekening houdt met haar psychische en lichamelijke klachten. Appellante heeft verzocht om een onafhankelijk deskundige in te schakelen en om vergoeding van de proceskosten in bezwaar en beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep gegrond verklaard. De Raad oordeelde dat het Uwv ten onrechte de kosten in bezwaar had geweigerd te vergoeden, omdat er sprake was van een wijziging in de rechtspositie van appellante. De Raad bevestigde echter dat de medische beoordeling van het Uwv zorgvuldig was en dat appellante in staat was de geduide functies te vervullen. De Raad heeft het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.940,- bedragen.

Uitspraak

13/5649 WIA
Datum uitspraak: 20 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
24 september 2013, 13/2549 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats]appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2015. Namens appellante is
mr. D. Gürses, advocaat, verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

1.1.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 21 januari 2013 vastgesteld dat appellante met ingang van 2 januari 2013 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 37,39%.
1.2.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 11 april 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Deze arbeidsdeskundige heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 40,33% als gevolg van een wijziging van de resterende verdiencapaciteit (van € 893,49 naar € 851,73 per maand). Deze wijziging heeft volgens het Uwv geen gevolgen omdat de WIA-uitkering onveranderd gebaseerd blijft op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% tot 80%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de beroepsgronden geen aanknopingspunten bevatten voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet op deugdelijke wijze zou hebben plaatsgevonden of dat de opgestelde rapporten niet zouden voldoen aan de daarvoor gestelde vereisten. Appellante heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat de in de rapporten van de verzekeringsartsen gegeven medische beoordeling onjuist is. De rechtbank heeft in hetgeen appellante heeft aangevoerd en de gegevens die zij daartoe ter onderbouwing heeft overgelegd, geen aanleiding gezien om aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 19 juli 2013 te twijfelen. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen. In reactie op de stelling van appellante dat de geduide functies niet passend zijn, heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de bij de functies voorkomende overschrijdingen voldoende heeft toegelicht. Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat appellante de in bezwaar geduide functies niet zou kunnen vervullen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante, onder verwijzing naar hetgeen zij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd, gesteld dat sprake is van posttraumatische-stressstoornis (PTSS) en heeft aangekondigd daarover informatie van haar nieuwe behandelaar in te dienen. Voorts heeft zij gesteld dat het Uwv geen zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de duurzaamheid van de klachten. Verder heeft appellante gesteld dat in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten en dat de combinatie van de lichamelijke pijnklachten en de psychische klachten ertoe leidt dat zij niet in staat is enige arbeid te verrichten. Appellante heeft de Raad verzocht om - indien nodig - een onderzoek door een onafhankelijk deskundige. Tot slot heeft appellante haar verzoek om vergoeding van de gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep herhaald.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.1.
Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.2.
Met betrekking tot het verzoek van appellante om vergoeding van de kosten in bezwaar, wordt met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 29 oktober 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3495) geoordeeld dat door de gewijzigde mate van arbeidsongeschiktheid als gevolg van een wijziging van de (resterende) verdiencapaciteit in bezwaar, ook een verandering in de rechtspositie van appellante is aangebracht. Dit betekent dat er in zoverre sprake is van herroepen als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Hieruit volgt dat het Uwv bij het bestreden besluit ten onrechte heeft geweigerd de kosten in bezwaar te vergoeden.
4.3.
De hoger beroepsgronden van medische aard vormen in essentie een herhaling van de gronden die appellante in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft die gronden terecht verworpen. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is geweest en dat de bevindingen en conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten aanzien van de lichamelijke en psychische klachten van appellante per 2 januari 2013 (datum in geding) niet onjuist zijn. Blijkens haar rapport van 26 maart 2013 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de voorhanden zijnde medische informatie van de behandelend psycholoog en huisarts van appellante, waaruit blijkt van de klachten van appellante dat sprake is van een paniekstoornis met agorafobie, een depressieve stoornis, eenmalig en matig van ernst, alsmede van HP gastritis en een enkelfractuur rechts, bij haar beoordeling betrokken en in bezwaar de FML op enkele items op sociaal functioneren aangepast. Voorts heeft zij in voormeld rapport en in de nadere rapporten van 13 juni 2013 en 19 juli 2013 inzichtelijk en overtuigend uiteengezet dat de ernst van de psychische klachten op de datum in geding ten opzichte van het onderzoek in februari 2011, op grond waarvan appellante in het kader van de Ziektewet volledig arbeidsongeschikt werd geacht, is afgenomen en er geen reden is voor meer of zwaardere beperkingen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat door de verzekeringsarts tevens een medische urenbeperking van twintig uur per week is vastgesteld. Ook in hoger beroep heeft appellante geen medische gegevens overgelegd, die aanleiding geven voor twijfel aan de juistheid van de in bezwaar opgestelde FML van 26 maart 2013. Anders dan aangekondigd, heeft appellante haar standpunt dat zij aan PTSS lijdt, niet met nadere medische gegevens onderbouwd.
4.4.
Nu appellante geen medische gegevens heeft overgelegd die reden vormen om de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken, wordt geen aanleiding gezien om, zoals door appellante is verzocht, een onafhankelijk deskundige te benoemen.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 26 maart 2013 kan het oordeel van de rechtbank worden onderschreven dat appellante in staat moet worden geacht de werkzaamheden die zijn verbonden aan de geduide functies te verrichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 11 april 2013 de signaleringen in de aan de schatting ten grondslag liggende functies, waaruit blijkt dat er mogelijk een overschrijding van de belastbaarheid op een onderdeel is, besproken. Deze motiveringen zijn toereikend. Hieruit volgt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht tussen de 35% en 80% heeft vastgesteld.
4.6.
Nu van volledige arbeidsongeschiktheid op arbeidskundige gronden evenmin sprake is, kunnen de beroepsgronden over de duurzaamheid van de beperkingen van appellante buiten bespreking blijven. In dit geval wordt immers niet voldaan aan de toepassingsvoorwaarde die artikel 4 van de Wet WIA stelt, te weten dat de verzekerde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt moet zijn, om een recht op een IVA-uitkering te doen ontstaan.
4.7.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, het beroep moet gegrond worden verklaard en het bestreden besluit moet worden vernietigd voor zover daarbij vergoeding van de kosten in bezwaar is afgewezen. Voor het overige dient het beroep ongegrond te worden verklaard, zoals volgt uit 4.3 tot en met 4.6.
5. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in bezwaar, beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 980,- in bezwaar, € 980,- in beroep en € 980,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 2.940,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 11 april 2013, voor zover daarbij het bezwaar tegen het besluit van 21 januari 2013 ongegrond is verklaard en vergoeding van de kosten in bezwaar is afgewezen;
  • herroept het besluit van 21 januari 2013 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 11 april 2013;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten tot een bedrag van € 2.940,-;
  • bepaalt dat het Uwv het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 163,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van
J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2015.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) J.R. van Ravenstein

JL