ECLI:NL:CRVB:2015:2540
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een jonggehandicapte in het kader van de Wet Wajong
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellante, geboren in 1992, die een aanvraag om arbeids- en inkomensvoorziening had ingediend op grond van de Wet Wajong. Appellante had eerder, in 2011, een aanvraag ingediend die was afgewezen omdat zij 75% van het minimumloon kon verdienen. Na toegenomen klachten diende zij in 2012 opnieuw een aanvraag in, waarop het Uwv haar een uitkering toekende met ingang van 24 december 2012. Appellante was het niet eens met de ingangsdatum van de uitkering en ging in beroep tegen het besluit van het Uwv, dat haar bezwaar ongegrond verklaarde.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarop zij in hoger beroep ging. Appellante voerde aan dat het Uwv ten onrechte had geconcludeerd dat zij weliswaar volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt was. De Raad beoordeelde of het Uwv op juiste gronden had geoordeeld. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van een medisch stabiele of verslechterende situatie en dat appellante niet voldeed aan de criteria voor duurzame arbeidsongeschiktheid zoals gedefinieerd in de Wet Wajong. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv het recht op uitkering van appellante terecht niet eerder dan zestien weken na de aanvraag had vastgesteld.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de criteria die daarvoor gelden onder de Wet Wajong. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.