ECLI:NL:CRVB:2015:2542

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2015
Publicatiedatum
29 juli 2015
Zaaknummer
13/4650 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling van geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 16 februari 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt is, na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit is ongegrond verklaard. De rechtbank Noord-Holland heeft het beroep van appellant tegen dit besluit gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.

In hoger beroep heeft appellant gronden van medische en arbeidskundige aard aangevoerd. Hij betwist de zorgvuldigheid van het bestreden besluit en stelt dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn lichamelijke klachten, waaronder chronische pijn in de onderrug, schouderklachten en knieklachten. Appellant is van mening dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen en dat hij niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten. Het Uwv heeft echter verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn opgesteld en dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. De Raad concludeert dat appellant in staat is om fysiek licht en rugsparend werk te verrichten, en dat de geselecteerde functies passend zijn. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een onafhankelijke medische deskundige te benoemen en heeft de beroepsgrond van appellant verworpen dat de geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/4650 WIA
Datum uitspraak: 20 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
11 juli 2013, 12/2909 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2015. Appellant is verschenen met bijstand van mr. P.E. Stam, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
E.C. van der Meer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 20 december 2011 vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat hij met ingang van 16 februari 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 16 mei 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat er onvoldoende grond is voor het oordeel dat de rapporten van de verzekeringsartsen niet onzorgvuldig tot stand zijn gekomen, dat er geen aanknopingspunten bestaan om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van deze rapporten en dat de geselecteerde functies, na de in beroep gegeven aanvullende motivering, passend zijn te achten voor appellant.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep gronden van medische en arbeidskundige aard aangevoerd. Hij acht het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen. In de aan het bestreden besluit mede ten grondslag liggende Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is geen of onvoldoende rekening gehouden met zijn lichamelijke toestand. Hij lijdt aan chronische pijn in de onderrug, heeft schouderklachten en heeft al jaren knieklachten. Appellant bestrijdt dat door de verzekeringsartsen gericht onderzoek naar zijn knieën heeft plaatsgevonden. Appellant acht zich vanwege zijn rug-, schouder- en knieklachten meer beperkt dan door de verzekeringsartsen is aangenomen en acht tevens een urenbeperking aan de orde als gevolg van vermoeidheid door de pijn. Ten onrechte heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML in tweede instantie aangepast. Appellant is voorts niet in staat de ter bepaling van de mate van zijn arbeidsongeschiktheid door het Uwv geselecteerde functies te verrichten. Hij noemt daarbij de functies van chauffeur heftruck, werkplanner garage en wikkelaar. De belasting van die functies gaat appellants belastbaarheid en ervaring te boven. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij meer beperkt moet worden geacht, heeft appellant verwezen naar in de in eerste aanleg ingezonden informatie van de neuroloog, de radioloog, de pijngeneeskundige en de anesthesioloog.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad acht de beslissing van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen juist.
4.2.
Voor zover de gronden van appellant betrekking hebben op de verzekeringsgeneeskundige kant van de besluitvorming heeft de rechtbank met juistheid gewezen op het rapport van de verzekeringsarts van 28 november 2011 en het rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 maart 2012. Het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevat een deugdelijk gemotiveerde verzekeringsgeneeskundige reactie op de bezwaren die betrekking hebben op de fysieke gezondheidstoestand van appellant. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat hetgeen appellant heeft aangevoerd geen reden vormt om het onderzoek door de verzekeringsartsen niet zorgvuldig te achten.
4.3.
Appellant beschikt volgens het Uwv over verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Hij wordt echter in staat geacht om fysiek licht en rugsparend werk te doen, waarbij bijvoorbeeld zittend werk wordt afgewisseld met staan en lopen. In de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangepaste FML zijn beperkingen voor het verrichten van arbeid opgenomen ten aanzien van aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Voor het aannemen van een urenbeperking bestond volgens de verzekeringsartsen geen aanleiding.
4.4.
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich baseert niet juist is, heeft appellant geen onderbouwd medisch oordeel gesteld dat doet twijfelen aan de juistheid van dat standpunt van het Uwv. Met betrekking tot de rug- en schouderklachten van appellant heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten van 21 augustus 2012, 19 oktober 2012 en 13 februari 2013 toegelicht dat de rugklachten en de behandeling daarvan bekend zijn, dat de vastgestelde afwijkingen aan en beperkingen in het gebruik van rug en schouders relatief gering bleken, de klachten niet geheel verklaarden en niet zodanig ernstig zijn dat ze tot onmogelijkheden aanleiding gaven, mede getoetst aan de dagelijkse activiteiten van appellant. Met betrekking tot de door appellant geclaimde knieklachten heeft de verzekeringsarts in zijn rapporten van 21 augustus 2012, 13 februari 2013, 14 maart 2013 en 10 oktober 2013 toegelicht dat appellant bij medisch onderzoek geen melding maakte van klachten, bij dat onderzoek voorts geen afwijkingen bleken en dat uit de informatie van de behandelaars ook geen recente afwijkingen te objectiveren zijn. Uit de vermelde informatie van zijn behandelaars is niet af te leiden dat de FML een onjuist beeld geeft van appellants beperkingen voor het verrichten van arbeid en evenmin is gebleken dat appellant naast de aangenomen beperkingen in energetisch opzicht dusdanig beperkt is, dat een urenbeperking aangenomen had moeten worden.
4.5.
De Raad acht zich voldoende voorgelicht over de gezondheidssituatie van appellant ten tijde in dit geding van belang. Er bestaat dus geen aanleiding om een onafhankelijke medische deskundige te benoemen.
4.6.
Terecht heeft de rechtbank de beroepsgrond verworpen dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Daarbij heeft de rechtbank ook met juistheid verwezen naar de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, zoals weergegeven in de rapporten van 15 mei 2012 en 15 februari 2013. In deze rapporten wordt, onder verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 20 december 2011, inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat appellant werkzaamheden kan verrichten verbonden aan functies waarin de belasting in overeenstemming is met zijn verzekeringsgeneeskundig vastgestelde mogelijkheden en beperkingen. Uit de door appellant verstrekte informatie van zijn behandelaars is niet af te leiden dat twijfel gerechtvaardigd is aan dat standpunt van de arbeidsdeskundigen. Met betrekking tot de functie van chauffeur heftruck heeft de arbeidsdeskundige voldoende toegelicht dat appellant tot anderhalve meter kan klimmen en daarmee ook een instap van een meter kan maken. Voorts is niet gebleken dat de geselecteerde functies op het gebied van opleidings- en ervaringsvereisten waaronder computervaardigheden te hoog gegrepen zijn voor appellant. Daarbij wijst de Raad op het rapport van 14 oktober 2013 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en op het bepaalde in artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit, waarin - kort weergegeven - is bepaald dat onder bekwaamheden die algemeen gebruikelijk zijn en binnen zes maanden kunnen worden verworven onder meer eenvoudig computergebruik wordt verstaan.
4.7.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.6 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2015.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) J.R. van Ravenstein

AP