ECLI:NL:CRVB:2015:2561

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2015
Publicatiedatum
31 juli 2015
Zaaknummer
14/511 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag woningaanpassing op basis van verhuisprimaat in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag om een woningaanpassing op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De aanvraag was ingediend door de erven van een betrokkene die leed aan Amyotrofische Laterale Sclerose (ALS) en die in 2014 was overleden. De aanvraag was afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard, die zich beriep op het zogenoemde verhuisprimaat. Dit houdt in dat de kosten van de gewenste woningaanpassing aanzienlijk zouden zijn en dat er voldoende passende woningen beschikbaar waren in de gemeente, waardoor verhuizing een betere oplossing zou zijn.

De erven hebben hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerden dat het college de belangen van de betrokkene niet voldoende had meegewogen. De rechtbank had eerder het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het college zorgvuldig had gehandeld en dat de belangen van de betrokkene in voldoende mate waren betrokken bij de besluitvorming. De Raad concludeerde dat niet aannemelijk was dat de zorg voor de betrokkene niet op verantwoorde wijze kon worden geboden bij verhuizing naar een andere woning.

De Raad heeft het verzoek van de erven om schadevergoeding afgewezen, omdat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt het belang van de afweging van belangen in het kader van de Wmo en de toepassing van het verhuisprimaat.

Uitspraak

14/511 WMO
Datum uitspraak: 15 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
23 december 2013, 12/2954 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de erven van [betrokkene] (betrokkene) laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard (college)
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. P.J. de Rooij hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Betrokkene is in december 2014 overleden. Mr. De Rooij heeft zich in verband daarmee teruggetrokken als gemachtigde.
Bij brief van 30 maart 2015 heeft de zoon van betrokkene, [naam zoon] , namens de erven laten weten de zaak te willen voortzetten. Bij deze brief is een verklaring van erfrecht gevoegd.
Bij brief van 18 mei 2015 hebben appellanten een nader stuk ingediend. Bij brief van
26 mei 2015 heeft mr. S. Jankie, advocaat, zich als gemachtigde van appellanten gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2015. Voor appellanten is verschenen [naam zoon] , bijgestaan door mr. Jankie. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door P. van Dooyeweerd.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene, geboren in 1942, leed aan Amyotrofische Laterale Sclerose (ALS). Bij besluit van 11 april 2012 heeft het college de aanvraag van betrokkene om op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een woningaanpassing toe te kennen afgewezen met toepassing van het zogenoemde verhuisprimaat. De reden hiervan was dat de kosten van de gewenste uitbouw een bedrag van € 12.500,- aanzienlijk zouden overschrijden en dat de woonproblemen die betrokkene ondervond volgens het college veel sneller zouden kunnen worden opgelost met een verhuizing, aangezien er destijds in de gemeente Heerhugowaard voldoende passende huur- en aanleunwoningen beschikbaar waren, die voldoende compenserend zouden zijn voor de door betrokkene ondervonden beperkingen.
1.2.
Naar aanleiding van het bezwaar van betrokkene tegen de afwijzing van de aanvraag zijn partijen in gesprek gegaan over de (verdeling van de) kosten van een te realiseren aanbouw. In september 2012 hebben appellanten voor een beoogde aanbouw aan de zijkant van het huis van betrokkene een offerte van een aannemer en bouwtekeningen van BT Architecten bij het college ingediend. Het realiseren van deze aanbouw zou in totaal € 39.000,- kosten, waarvan appellanten stelden € 27.000,- zelf te kunnen financieren.
1.3.
Het college heeft het bezwaar, overeenkomstig het advies van de commissie voor bezwaarschriften, ongegrond verklaard bij besluit van 1 november 2012 (bestreden besluit). Het college heeft het standpunt ingenomen dat de gevraagde verbouwing het grensbedrag voor het verhuisprimaat van € 12.500,- ver oversteeg en dat de mogelijkheid van appellanten om het bedrag van € 27.000,- zelf te financieren niet voldoende duidelijk was geworden. Verder heeft het college in aanmerking genomen dat de door betrokkene gewenste uitbouw in strijd bleek te zijn met het gemeentelijke bestemmingsplan, terwijl een verhuizing naar een reeds aangepaste woning voldoende compenserend zou zijn.
2.1.
Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Naar aanleiding van het onderzoek ter zitting van de rechtbank op 22 augustus 2013 zijn partijen in overleg getreden. Bij brief van 12 september 2013 heeft het college de rechtbank bericht dat geen overeenstemming was bereikt. Uit het bij die brief gevoegde gespreksverslag van
5 september 2013 blijkt dat het college bereid was een aanbouw aan de achterzijde van het huis mede te financieren tot een maximum van € 12.500,-. Een aanbouw aan de achterzijde is niet in strijd met het geldende bestemmingsplan en zou daarom snel(ler) gerealiseerd kunnen worden dan een aanbouw aan de zijkant van het huis. Een aanbouw aan de zijkant had echter de voorkeur van betrokkene, die daarvoor al een omgevingsvergunning had aangevraagd.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep van betrokkene ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat niet gezegd kan worden dat het college het verhuisprimaat in het besluit van 11 april 2012 ten onrechte of onjuist heeft gehanteerd. Ook het door het college in het bestreden besluit ingenomen standpunt heeft de rechtbank onderschreven. Dit standpunt houdt in dat, evenals in beroep, tijdens de bezwaarprocedure niet voldoende duidelijk is geworden of, en zo ja op welke termijn een omgevingsvergunning kon worden verkregen en welke kosten er met het door betrokkene voorgestane bouwplan zouden zijn gemoeid. De rechtbank oordeelde dat in die omstandigheden van het college niet gevergd kon worden om in het kader van de Wmo een bijdrage te leveren aan de gewenste woningaanpassing en dat het college de mogelijkheid van verhuizing naar een aangepaste woning mocht tegenwerpen.
3.1.
In hoger beroep heeft betrokkene, kort gezegd, aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat het college de door betrokkene naar voren gebrachte belangen ten onrechte niet, althans niet voldoende heeft meegewogen in het bestreden besluit. Hierbij is ten onrechte voorbij gegaan aan de tijdens de hoorzitting in bezwaar overgelegde verklaring van de ergotherapeut van het Medisch Centrum Alkmaar.
3.2.
Het college heeft in verweer naar voren gebracht dat voorafgaand aan het bestreden besluit uitgebreid onderzoek heeft plaatsgevonden naar het functioneren van betrokkene en de mogelijke oplossingen voor haar woonproblemen. Ook is er meermalen overleg met de zoon van betrokkene geweest om tot overeenstemming te komen. Het college bestrijdt dat niet alle belangen zorgvuldig zijn afgewogen en verwijst daarbij naar het bestreden besluit.
3.3.
Na het overlijden van betrokkene in december 2014 hebben de erven het hoger beroep gehandhaafd stellende dat zij kosten hebben gemaakt voor het ontwerpbouwplan. Zij hebben een factuur van 19 oktober 2012 overgelegd van BT Architecten ter hoogte van € 6.763,90. Deze kosten dienen volgens appellanten door het college te worden vergoed omdat de kosten zijn gemaakt naar aanleiding van de hoorzitting in bezwaar op 17 juli 2012. Appellanten stellen dat door de voorzitter van de commissie voor bezwaarschriften bij appellanten de indruk is gewekt dat betrokkene met een concreet voorstel aangaande de woningaanpassing moest komen. Naar aanleiding hiervan heeft betrokkene BT Architecten ingeschakeld. Een ontwerpbouwplan was noodzakelijk voor de aanvraag van een omgevingsvergunning.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel IV van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Stb. 15 februari 2013, nr. 50) blijft het voor 1 juli 2013 geldende recht van toepassing als het schadeveroorzakende besluit voor 1 juli 2013 is bekendgemaakt. In verband hiermee zal de Raad het verzoek van appellanten om vergoeding van de kosten van het ontwerpbouwplan opvatten als een verzoek om schadevergoeding zoals bedoeld in het op 1 juli 2013 vervallen artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van dit artikellid komt aan de bestuursrechter de bevoegdheid toe om, indien hij het beroep gegrond verklaart, desgevraagd het bestuursorgaan tot schadevergoeding te veroordelen. De Raad zal daarom beoordelen of de rechtbank het beroep van betrokkene terecht ongegrond heeft verklaard.
4.2.
De Raad is, evenals de rechtbank, van oordeel dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen en dat het college de belangen van betrokkene in voldoende mate heeft betrokken in de afweging. Het college was zich, getuige ook het vele overleg dat aan het bestreden besluit is vooraf gegaan, bewust van het belang van betrokkene om niet te hoeven verhuizen en in de eigen vertrouwde woning te blijven. Het college heeft daarbij onder meer acht geslagen op de sociale consequenties van een verhuizing en de mogelijkheden van de mantelzorg. Niet aannemelijk is geworden dat niet op verantwoorde wijze in de zorg van betrokkene zou kunnen zijn voorzien bij verhuizing naar een passende andere woning. Verder heeft het college in verband met de onzekerheden met betrekking tot de omgevingsvergunning en de financiering van het eigen aandeel van betrokkene zich op het standpunt kunnen stellen dat het realiseren van de uitbouw, waarbij het college een bedrag van € 12.500,- voor zijn rekening zou nemen, onvoldoende concreet was, ondanks het beschikbaar zijn van een offerte van het bouwbedrijf en bouwtekeningen van BT Architecten.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. Omdat het hoger beroep niet slaagt, volgt uit artikel 8:73, eerste lid, van de Awb dat veroordeling tot vergoeding van schade niet mogelijk is, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2015.