ECLI:NL:CRVB:2015:2565

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2015
Publicatiedatum
31 juli 2015
Zaaknummer
14/1202 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op loongerelateerde WGA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontving. Appellant was sinds 24 oktober 2009 uitgevallen voor zijn werk als schoonmaker vanwege rugklachten en bijkomende psychische klachten. Na afloop van de wettelijke wachttijd heeft het Uwv vastgesteld dat appellant 100% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de toekenning van de WGA-uitkering. Echter, na een herbeoordeling concludeerde een verzekeringsarts dat appellant wel degelijk benutbare mogelijkheden had, maar met beperkingen in zowel psychisch als locomotore vlak. Het Uwv besloot op 24 april 2013 dat appellant met ingang van 21 januari 2014 geen recht meer had op de uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.

Appellant ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank Den Haag verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep betoogde appellant dat zijn beperkingen waren onderschat en dat hij niet in staat was de geduide functies te verrichten. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische feiten waren die de eerdere beoordeling konden ondermijnen. De Raad bevestigde dat de beperkingen van appellant correct waren vastgesteld en dat hij geschikt was voor de werkzaamheden in de geduide functies. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

14/1202 WIA
Datum uitspraak: 10 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
12 februari 2014, 13/8665 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2015. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als schoonmaker. Op 24 oktober 2009 is hij uitgevallen voor zijn werk wegens rugklachten en nadien bijkomende psychische klachten. Na afloop van de wettelijke wachttijd heeft een verzekeringsarts van het Uwv geconcludeerd dat appellant geen benutbare mogelijkheden heeft, omdat appellant een ernstige psychische stoornis heeft waardoor er onvermogen in het persoonlijk en sociaal functioneren bestaat. Bij besluit van 25 oktober 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van
21 oktober 2011 recht op een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Deze uitkering is hem tot 21 januari 2014 toegekend.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft een verzekeringsarts geconcludeerd dat bij appellant wel sprake is van voor arbeid benutbare mogelijkheden. Wel zijn er duidelijke beperkingen in het psychische en in het locomotore vlak. Na arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 24 april 2013 vastgesteld dat appellant met ingang van
21 januari 2014 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 4 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv, onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv, het bezwaar van appellant tegen het besluit van
24 april 2013 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat zijn beperkingen zijn onderschat en hij niet in staat is de geduide functies te verrichten. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft hij verscheidene stukken in het geding gebracht.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat betreft de verzekeringsgeneeskundige kant van het bestreden besluit heeft de rechtbank terecht overwogen dat er geen aanleiding is het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig of onvolledig te achten. Deze artsen hebben dossieronderzoek gedaan, informatie uit de behandelend sector betrokken bij de beoordeling en appellant gezien en onderzocht op de spreekuren van 19 maart 2013 en 8 juli 2013. Uit de onderzoeken van de verzekeringsartsen zijn voldoende gegevens naar voren gekomen om tot een afgewogen oordeel over de voor appellant geldende beperkingen te kunnen komen. Voorts heeft de rechtbank terecht geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat de beperkingen van appellant zijn onderschat.
4.2.
Hetgeen door appellant in hoger beroep is aangevoerd geeft geen aanleiding het oordeel van de rechtbank niet te volgen. Over de brief van psycholoog S. Yokus van 21 februari 2014 merkt de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 21 maart 2014 op dat de brief geen nieuwe medische feiten of gezichtspunten vermeldt. Bij brief van 15 april 2015 merkt het Uwv over de brief van psycholoog Yokus van 7 juli 2014 op dat deze inhoudelijk overeen komt met de hiervoor genoemde brief van 21 februari 2015, waarop reeds is gereageerd door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad heeft geen aanknopingspunten in het dossier gevonden om te twijfelen aan de visie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De door appellant overgelegde indicatie voor de WSW en de opsomming van aan hem voorgeschreven medicijnen leiden niet tot een ander oordeel. Al vaker (bijvoorbeeld in de uitspraak van
2 maart 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP7599) heeft de Raad overwogen dat aan een besluit tot toelating tot de doelgroep van de WSW voor een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toekomt. Uit de in hoger beroep door appellant overgelegde WSW-indicatie en het medicatieoverzicht blijkt niet van objectiveerbare klachten die moeten leiden tot het aannemen van verdergaande beperkingen.
Dat de besluitvorming geruime tijd voor de datum in geding heeft plaatsgevonden leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Zoals het Uwv terecht heeft aangevoerd ter zitting heeft appellant niet betoogd dat zijn gezondheid is verslechterd sinds de beoordeling en verder is kennis genomen van en gereageerd op de later in de procedure ingebrachte medische stukken.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat voldoende is gemotiveerd dat gelet op de belastende aspecten in de functies de belastbaarheid van appellant niet wordt overschreden, zodat hij geschikt is te achten de werkzaamheden in deze functies te verrichten en zijn arbeidsongeschiktheid terecht op minder dan 35% is geschat.
4.4.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.1, 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) I. Mehagnoul

NK