ECLI:NL:CRVB:2015:2612

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 augustus 2015
Publicatiedatum
4 augustus 2015
Zaaknummer
13/5326 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand op basis van inkomsten uit een relatie met een getrouwde man

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellante, die vanaf 8 oktober 2012 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand. De intrekking vond plaats na een onderzoek door de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam, waarbij bankafschriften van appellante werden opgevraagd. Tijdens een verhoor op 4 april 2013 verklaarde appellante dat zij een relatie had met een getrouwde man, die haar contant geld gaf voor eten en drinken, wat volgens het college als inkomen werd aangemerkt. Op basis van deze verklaring en de onderzoeksresultaten heeft het college op 18 april 2013 besloten de bijstand van appellante met terugwerkende kracht in te trekken, omdat zij volgens het college inkomsten had die boven de bijstandsnorm lagen.

Appellante ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep ongegrond. Hierop heeft appellante hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. De Raad oordeelde dat de verklaring van appellante, die gedetailleerd en niet tegenstrijdig was, voldoende grondslag bood voor de intrekking van de bijstand. De Raad bevestigde dat er geen reden was om aan de juistheid van de verklaring van appellante te twijfelen, en dat zij niet aannemelijk had gemaakt dat zij onder druk had gehandeld. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

13/5326 WWB
Datum uitspraak: 4 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (rechtbank) van 19 augustus 2013, 13/3914 en 13/3922 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. A.L.M. Vreeswijk heeft zich gesteld als opvolgend gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2015. Voor appellante is
mr. Vreeswijk verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.M. Tjen A Kwoei.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving vanaf 8 oktober 2012 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand, naar de norm voor een alleenstaande in aanvulling op een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW).
1.2.
In het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand heeft een handhavingsspecialist van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam dossieronderzoek verricht en bij appellante bankafschriften opgevraagd. De handhavingsspecialist heeft appellante op 3 en 4 april 2013 gehoord. Appellante heeft tijdens het gesprek op 4 april 2013 als volgt verklaard: “Ik heb een vriend, een getrouwde man. Deze ken ik heel lang. Hij heet [naam] , familienaam weet ik niet, heb niet naar gevraagd. Hij heeft zijn eigen verzekeringsbedrijf in Amsterdam. Deze man komt elke dag bij mij op bezoek. Hij blijft 3 uurtjes. Hij komt alleen voor de seks. Hij betaalt mij voor de seks. Ik krijg € 100,- per week van hem. Hij betaalt niet echt voor de seks, maar voor eten en drinken. Hij zegt dat tegen mij: dat hij niet voor de seks betaalt, maar om mij te helpen. Ik krijg dus € 400,- per maand van hem. Dit geld krijg ik contant van hem. Dit gebeurt elke maand, ook al voordat ik een uitkering had”. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van
4 april 2013.
1.3.
De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van
18 april 2013 de bijstand van appellante met ingang van 8 oktober 2012 in te trekken.
1.4.
Bij besluit van 19 juni 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 18 april 2013 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante geen recht heeft op bijstand omdat zij inkomsten boven de voor haar geldende bijstandsnorm heeft.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beroepsgrond van appellante dat niet uitsluitend op de door haar afgelegde verklaring mag worden afgegaan en dat deze verklaring niet klopt, slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 26 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2512) mag in het algemeen van de juistheid van een tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en ondertekende verklaring worden uitgegaan en heeft een latere intrekking of ontkenning van die verklaring weinig betekenis. Geen aanleiding bestaat hiervan in dit geval af te wijken. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij haar verklaring niet in vrijheid dan wel onder onaanvaardbare druk heeft afgelegd. Van belang is dat de verklaring aan appellante is voorgelezen, dat zij heeft verklaard dat het klopt wat is opgeschreven en voorgelezen en dat zij voor akkoord heeft getekend. Zij heeft verklaard dat zij correct en met respect is behandeld. Voorts is van belang dat appellante in hoger beroep heeft aangekondigd een verklaring van [naam] over te leggen, maar dat heeft nagelaten, zodat ook overigens geen aanknopingspunten voorhanden zijn voor het standpunt dat wat appellante heeft verklaard niet juist is. De verklaring van appellante is voorts concreet, gedetailleerd en niet innerlijk tegenstrijdig. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de door appellante afgelegde verklaring omtrent de (omvang van de) naast haar WW-uitkering ontvangen inkomsten een toereikende grondslag biedt voor intrekking van de bijstand.
4.2.
Gelet op wat is overwogen in 4.1 slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en M. Hillen en G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2015.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) C. Moustaïne

HD