ECLI:NL:CRVB:2015:2691

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2015
Publicatiedatum
11 augustus 2015
Zaaknummer
13/3817 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. Banda
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering Wajong-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van een Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, geboren in 1989, had op 7 september 2012 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) vanwege gedragsmatige klachten. Het Uwv heeft deze aanvraag op 12 oktober 2012 afgewezen, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor toekenning van de uitkering. Het bezwaar van appellant tegen deze afwijzing werd op 6 februari 2013 ongegrond verklaard.

De rechtbank Noord-Nederland heeft in de aangevallen uitspraak van 25 juni 2013 het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank het verzoek om een deskundige te benoemen ten onrechte heeft afgewezen. Hij stelt dat de verzekeringsartsen ondeskundig en niet objectief zijn en dat zijn klachten niet serieus zijn genomen. Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rapporten van de verzekeringsartsen, indien zorgvuldig opgesteld en consistent, een bijzondere waarde hebben. Appellant heeft echter niet voldoende onderbouwd dat de rapporten onjuist zijn. De Raad concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat appellant als gevolg van een objectiveerbare ziekte of gebrek beperkt is in het verrichten van loonvormende arbeid. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/3817 WWAJ
Datum uitspraak: 7 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
25 juni 2013, 13/255 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.Tj. van Dalen, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J. Langius.

OVERWEGINGEN

1. Appellant, geboren [in] 1989, heeft op 7 september 2012 een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) ingediend in verband met gedragsmatige klachten. Bij besluit van 12 oktober 2012 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen en appellant niet in aanmerking gebracht voor een Wajong-uitkering, omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van deze uitkering. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 6 februari 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank het verzoek tot het benoemen van een deskundige niet had mogen afwijzen. Daardoor wordt appellant gestraft voor het feit dat hij zijn standpunt onvoldoende concreet heeft kunnen onderbouwen. De verzekeringsartsen zijn ondeskundig, niet onafhankelijk en niet objectief en hebben appellant niet serieus genomen. Appellant verzoekt de Raad alsnog een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Aan rapporten opgesteld door een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) komt, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn, naar vaste rechtspraak van de Raad een bijzondere waarde toe in die zin, dat het Uwv zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapporten mag baseren. Dit betekent echter niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep of in hoger beroep niet aantastbaar zijn. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, niet concludent zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is. Het aannemelijk maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, dan wel niet concludent zijn, kan geschieden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een regulier medicus noodzakelijk (uitspraak van 6 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2670).
4.2.
Appellant heeft in eerste aanleg aangevoerd dat de medische onderbouwing van het bestreden besluit onjuist is en dat hij niet in staat is met arbeid inkomen te verwerven. Hij heeft dit standpunt niet met medische informatie onderbouwd.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat op basis van de stukken en hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanknopingspunten te vinden zijn voor het oordeel dat appellant als gevolg van een objectiveerbare ziekte en/of gebrek beperkt is voor het verrichten van loonvormende arbeid. Ook in hoger beroep heeft appellant niet voldoende onderbouwd dat hij tengevolge van ziekte of gebrek niet in staat is om arbeid te verrichten. De rechtbank heeft daarbij met juistheid overwogen dat de eigen opvatting van appellant dat hij door de door hem ervaren klachten niet kan werken niet bepalend is, maar dat ingevolge de Wet Wajong bepalend is of appellant als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek niet in staat is geweest met arbeid meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen. De verzekeringsartsen hebben in hun rapporten van 26 september 2012, 5 oktober 2012 en 5 februari 2013 inzichtelijk gemotiveerd dat de gedragsmatige klachten van appellant niet leiden tot verminderd benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de in deze rapporten weergegeven beoordeling onjuist is.
4.4.
De in hoger beroep aangevoerde grond dat de verzekeringsartsen ondeskundig, niet onafhankelijk en niet objectief zijn en appellant niet serieus hebben genomen is niet onderbouwd en vindt geen steun in de stukken.
4.5.
Voor het inschakelen van een deskundige ziet de Raad, gelet op hetgeen onder 4.3 en 4.4 is overwogen, geen aanleiding.
4.6.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Bij deze uitspraak is voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P. Banda, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2015.
(getekend) P. Banda
(getekend) K. de Jong

NK