ECLI:NL:CRVB:2015:2751
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WGA-uitkering en geschiktheid voor voorbeeldfuncties in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellant, die een WGA-uitkering ontving, was het niet eens met de beëindiging van zijn uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Raad oordeelde dat er geen grond was voor twijfel aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die door de verzekeringsarts was opgesteld. De appellant had aangevoerd dat zijn medische beperkingen onvoldoende waren onderkend en dat de voorgehouden voorbeeldfuncties zijn belastbaarheid overschreden. Echter, de Raad concludeerde dat de verzekeringsarts overtuigend had onderbouwd dat de appellant in staat was om de voorbeeldfuncties te vervullen, en dat de belasting in deze functies niet boven zijn belastbaarheid uitging.
De Raad bevestigde dat het Uwv de WGA-uitkering terecht had beëindigd, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van de appellant was vastgesteld op 31,67%, wat onder de vereiste drempel van 35% lag. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de appellant geen recht had op een WGA-uitkering. De Raad wees erop dat de appellant geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. De uitspraak van de rechtbank Gelderland werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van de FML in het vaststellen van de geschiktheid voor arbeid in het kader van de Wet WIA. De Raad heeft de argumenten van de appellant zorgvuldig gewogen, maar kwam tot de conclusie dat de eerdere beslissingen van het Uwv en de rechtbank gerechtvaardigd waren.