ECLI:NL:CRVB:2015:2753
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake weigering Wajong-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, geboren in 1992, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten. De aanvraag werd afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van het oordeel dat appellant in staat was om ten minste 75% van het minimumloon te verdienen. Appellant stelde dat hij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen, en voerde aan dat het maatmaninkomen ten onrechte was vastgesteld op het minimum(jeugd)loon.
De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat er geen aanknopingspunten waren om het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voor onjuist te houden. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellant moest mobiliseren om zijn klachten te verminderen en dat er geen evidente ernstige psychiatrie aan de orde was. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunten, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek correct was uitgevoerd en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv het maatmaninkomen van appellant terecht had vastgesteld op het minimum(jeugd)loon, aangezien appellant geen diploma had behaald van een beroepsgerichte opleiding. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.