ECLI:NL:CRVB:2015:2754
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag en aanspraken op grond van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van appellant en de aanspraken op grond van de Wet WIA. Appellant ontving tot 1 maart 2005 een uitkering op basis van de WAO, maar werd door het Uwv niet langer arbeidsongeschikt geacht. Na een periode van WW-ontvangst, heeft appellant op 4 mei 2012 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, waarbij hij 27 augustus 2010 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag heeft opgegeven. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag 18 maart 2010 was, wat appellant betwistte.
De rechtbank Noord-Holland heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellant tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard, met de conclusie dat de datum van 18 maart 2010 correct was vastgesteld. In hoger beroep heeft de Raad de argumenten van appellant opnieuw beoordeeld, waarbij werd gekeken naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht oordeelde dat de FML van 22 april 2013 correct was en dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt waren. Tevens werd vastgesteld dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van 18 maart 2010 buiten de vijfjaarstermijn van de WAO viel, waardoor appellant geen aanspraak kon maken op heropening van de WAO-uitkering.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 14 augustus 2015.