ECLI:NL:CRVB:2015:2773
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving sinds 8 juni 2012 bijstand, maar het college van burgemeester en wethouders van Delft startte een onderzoek naar zijn woonsituatie na signalen dat hij mogelijk niet op het opgegeven adres woonde. Tijdens een gesprek met appellant op 13 mei 2013 gaf hij aan dat hij slechts een kamer huurde en geen huissleutel had. Dit leidde tot een huisbezoek, waarbij werd vastgesteld dat er weinig persoonlijke bezittingen van appellant in de woning aanwezig waren. Het college concludeerde dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat hij niet op het uitkeringsadres woonde, en trok zijn bijstand per 14 mei 2013 in.
Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Den Haag verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep betwistte appellant de rechtmatigheid van het huisbezoek en de conclusies van het college. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college een redelijke grond had voor het huisbezoek, gezien de omstandigheden van de woonsituatie. De Raad bevestigde dat de onderzoeksbevindingen voldoende basis boden voor de intrekking van de bijstand. Appellant's argumenten over zijn financiële situatie en taalvaardigheid werden niet overtuigend bevonden. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.