ECLI:NL:CRVB:2015:2798

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 augustus 2015
Publicatiedatum
19 augustus 2015
Zaaknummer
14/1167 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning gemeentelijke toeslag op basis van bijstandsnorm voor alleenstaande ouder met inwonende moeder

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, een alleenstaande ouder, had een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had haar bijstandsaanvraag goedgekeurd, maar de gemeentelijke toeslag vastgesteld op 10% van het netto minimumloon, omdat appellante de noodzakelijke kosten van het bestaan kon delen met haar moeder, die op hetzelfde adres woonde. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zij recht had op een toeslag van 20%, omdat haar moeder geen inkomsten had en geen bijstand wilde aanvragen uit angst voor gevolgen voor haar verblijfsrecht.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat appellante de noodzakelijke kosten van het bestaan kon delen met haar moeder. De Raad benadrukte dat het niet relevant was of de moeder daadwerkelijk inkomsten had, maar of zij redelijkerwijs over inkomsten uit arbeid of een bijstandsuitkering zou kunnen beschikken. Appellante had niet aangetoond dat haar moeder niet in staat was om werk te vinden of bijstand aan te vragen.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 18 augustus 2015.

Uitspraak

14/1167 WWB
Datum uitspraak: 18 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
5 februari 2014, 13/7318 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante hebben mr. M.L.M. Klinkhamer en mr. L. Orie, gemachtigden, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 7 juli 2015. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is een alleenstaande ouder. Op het adres waar appellante en haar dochter woonachtig zijn, woont sinds 3 januari 2013 ook de moeder van appellante, die uit Georgië afkomstig is. De moeder beschikt over een verblijfsvergunning op grond waarvan het haar is toegestaan in Nederland arbeid te verrichten. Appellante heeft op 11 januari 2013 een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand.
1.2.
Het college heeft appellante bij besluit van 19 februari 2013, voor zover hier van belang, met ingang van 11 januari 2013 bijstand verleend naar de norm voor een alleenstaande ouder. Omdat appellante de noodzakelijke kosten van het bestaan kan delen met een ander, heeft het college de gemeentelijke toeslag vastgesteld op 10% van het netto minimumloon.
1.3.
Het college heeft het tegen het besluit van 19 februari 2013 ingediende bezwaar bij besluit van 19 augustus 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellante een woning bewoont waarin tevens een ander, die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, het hoofdverblijf heeft. In een dergelijk geval dient, gelet op het bepaalde in artikel 3, tweede lid, van de Verordening toeslagen en verlagingen Wwb Den Haag, de bijstandsnorm met 10% te worden verhoogd. De moeder van appellante heeft een verblijfskaart waarop staat: "Familielid van een burger van de Unie. Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist. Een meer dan aanvullend beroep op publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht." De rechtbank heeft hieruit, onder verwijzing naar paragraaf B10.2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000, afgeleid dat het aanvragen van een bijstandsuitkering door de moeder mogelijk gevolgen heeft voor haar verblijfsrecht, maar dat niet bij voorbaat vaststaat dat dit ook zo zal zijn. Appellante heeft haar stelling dat het aanvragen van een bijstandsuitkering door haar moeder inhoudt dat zij haar verblijfsrecht verliest, volgens de rechtbank niet onderbouwd. Dat geldt ook voor het standpunt dat het voor haar moeder onmogelijk is om werk te vinden. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet is gebleken dat de moeder redelijkerwijs niet kon beschikken over een inkomen uit arbeid, dan wel over een bijstandsuitkering.
3. Appellante heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschil in hoger beroep is beperkt tot de vraag of het college appellante op juiste gronden in aanmerking heeft gebracht voor een gemeentelijke toeslag van 10%.
4.2.
Appellante voert aan dat het college haar een toeslag van 20% had moeten toekennen, omdat zij de woonkosten niet kan delen met haar moeder. De moeder heeft geen inkomsten. Zij heeft wel geprobeerd werk te vinden, maar dat is haar niet gelukt. De moeder wil geen bijstand aanvragen, omdat dit gevolgen heeft of kan hebben voor haar verblijfsrecht. Appellante kan haar moeder niet dwingen bijstand aan te vragen.
4.3.
De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat appellante de noodzakelijke kosten van het bestaan kon delen met haar moeder. De Raad verwijst in dit verband naar de onder 2 verkort weergegeven overwegingen van de rechtbank en neemt deze over. De Raad benadrukt dat, anders dan appellante stelt, voor de beantwoording van de vraag of appellante de noodzakelijke kosten van het bestaan kan delen, niet relevant is of de moeder inkomsten heeft, maar of zij redelijkerwijs over inkomsten uit arbeid dan wel over een bijstandsuitkering zou kunnen beschikken. Appellante heeft ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat de moeder dat niet kan. Bovendien heeft appellante geen enkel inzicht gegeven in het vermogen van de moeder. Zonder nadere toelichting - die ontbreekt - is tot slot niet duidelijk waarom in dit geval een hardheidsclausule van toepassing zou zijn, zodat de Raad daaraan voorbij gaat.
4.4.
Gelet op 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van
M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
18 augustus 2015.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD