ECLI:NL:CRVB:2015:2799
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand wegens overschrijding van de vermogensgrens
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de intrekking van bijstand en de terugvordering van bijstandsuitkeringen aan de orde zijn. Appellant ontving sinds 1 september 2005 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand. Bij de toekenning werd zijn vrij te laten vermogen vastgesteld op € 3.796,43. Echter, uit een heronderzoek in november 2011 bleek dat appellant sinds 26 maart 2008 een auto op zijn naam had staan, met een waarde van € 8.500,-. Dit leidde tot een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven om de bijstand over een bepaalde periode in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen.
Het college heeft de intrekking van de bijstand beperkt tot de periode van 26 maart 2008 tot en met 25 augustus 2008 en de terugvordering tot € 4.922,79, omdat appellant over vermogen beschikte dat boven het vrij te laten vermogen uitkwam. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn moeder de werkelijke eigenaar van de auto was en dat de registratie op zijn naam een misverstand was.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het feit dat de auto op naam van appellant staat, de veronderstelling rechtvaardigt dat deze auto tot zijn vermogen behoort. Appellant slaagde er niet in om aan te tonen dat de auto niet tot zijn vermogen behoort, ondanks zijn argumenten over de eigendom en het gebruik van de auto door zijn moeder. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.